Waarom de heidenen gerechtigheid vonden en Israël niet: Rom.9:30-10:4

9 minuten lezen

Inleiding

Is Gods belofte aan Israël vervallen nu de gerechtigheid bij de heidenen is terechtgekomen? Dat is de vraag die Paulus stelt en beantwoordt in Romeinen 9, 10 en 11. In de vorige drie studies over hoofdstuk 9 zagen we dat Paulus de geschiedenis van Israël behandelde. Hij toont aan dat niet alle nakomelingen van Jakob automatisch ook Israël zijn. Romeinen 9:7-29 laat ons twee belangrijke principes zien in de geschiedenis van Israël. Ten eerste dat God altijd moest kiezen door wie Hij de belofte doorgaf. Zo koos Hij Izak en niet Ismaël, Jakob en niet Ezau. En ten tweede dat er altijd een overblijfsel is geweest van Israëlieten die God dienden. Zie de inleidende studie over deze hoofdstukken: Inleiding op de hoofdstukken 9, 10 en 11

Nu laat Paulus de geschiedenis rusten en kijkt naar het heden. Hoe komt het dat de belofte die aan Israël was gedaan, vooral bij de heidenen terecht is gekomen?

opbouw van deze studie

We kijken eerst naar de laatste vier verzen van Romeinen 9. Ze zijn niet alleen een afsluiting van hoofdstuk 9 maar vormen ook de inleiding van hoofdstuk 10. Paulus gebruikt maar liefst elf keer het woord “gerechtigheid” in 9:30 tot 10:21. Het thema is dus rechtvaardiging. Hoe komt het dat de Joden de rechtvaardiging gemist hebben, terwijl ze het ijverig zochten. Terwijl de heidenen het vonden, hoewel ze het niet zochten?

Dan zien we in hoofdstuk 10 hoe Paulus dit verder uitwerkt. In vers 1 laat hij opnieuw merken hoezeer hij wenst dat Israël zalig wordt. In de verzen 2, 3 en 4 legt hij uit dat zij blijven proberen om een eigen gerechtigheid tot stand te brengen door de wet te houden. Ze onderwerpen zich niet aan de gerechtigheid van God.

Romeinen 9:30-33: Wat zullen wij dan zeggen?

30 Wat zullen wij dan zeggen? Dit: dat de heidenen, die geen gerechtigheid hebben nagejaagd, gerechtigheid verkregen hebben, gerechtigheid echter die uit het geloof is.
31 Maar Israël, dat de wet van de gerechtigheid najaagde, is aan de wet van de gerechtigheid niet toegekomen.
32 Waarom niet? Omdat zij die niet uit geloof zochten, maar als uit werken van de wet. Want zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots,
33 zoals geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een struikelblok. En: Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.

Gerechtigheid

Door het woord gerechtigheid legt Paulus een duidelijke link naar de eerdere hoofdstukken van de Romeinenbrief. Gerechtigheid is het hoofdonderwerp van de brief. Paulus had het aangekondigd in hoofdstuk 1:

Romeinen 1:16 en 17
16 Want ik schaam mij niet voor het Evangelie van Christus, want het is een kracht van God tot zaligheid voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek.
17 Want de gerechtigheid van God wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, zoals geschreven is: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven.

In de hoofdstukken 3 en 4 heeft hij laten zien dat gerechtigheid wordt toegerekend aan degene die gelooft. Ook voegt hij duidelijk daaraan toe dat de wet niet rechtvaardig kan maken:

Romeinen 3:21 en 22
21 Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de Wet en de Profeten is getuigd:
22 namelijk gerechtigheid van God door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven, want er is geen onderscheid.

In hoofdstuk 4 lezen we dat Abraham (Romeinen 4:3-5) en David (Romeinen 4:6-8) bevestigen dat de gerechtigheid door het geloof wordt toegerekend en niet door werken. In Romeinen 4:16 komt Paulus daarom tot deze conclusie:

Romeinen 4:16
16 Daarom is het uit het geloof, opdat het zou zijn naar genade, met als doel dat de belofte zeker zou zijn voor het hele nageslacht, niet voor dat wat uit de wet alleen is, maar ook voor dat wat uit het geloof van Abraham is, die een vader is van ons allen,

Daarom is de conclusie van Paulus in de laatste verzen van Romeinen 9 vanzelfsprekend. De heidenen die geen gerechtigheid zochten, hebben het, door te geloven, gevonden. Maar Israël die naar de gerechtigheid jaagde, heeft het niet bereikt omdat ze het via de wet probeerden. Zij zochten het niet vanuit het geloof, maar door de werken van de wet.

Steen des aanstoots

Het lijkt er op dat Paulus gedacht heeft aan de beeldspraak van een renbaan. Terwijl de Joden vol ijver renden om de gerechtigheid te bereiken, struikelden zij over de steen des aanstoots. In vers 33 citeert Paulus twee verzen uit Jesaja. Het eerste deel is negatief, het is de verwijzing naar Jesaja 8:14 waar staat dat de Heere een steen is waaraan men zich stoot en een rots waarover men struikelt. Israël is gestruikeld over de steen. De Here Jezus heeft dezelfde tekst aangehaald en toegepast op Zichzelf en op Zijn luisteraars (Mattheüs 21:42-44). Het tweede deel komt uit Jesaja 28:16 en is positief, het gaat over de kostbare hoeksteen. Wie in Hem gelooft zal niet beschaamd worden. Dat laatste hebben de heidenen gedaan die tot geloof zijn gekomen.

Geloof, geen uitverkiezing

Met deze afsluiting van hoofdstuk 9 wordt duidelijk dat Paulus in dit hoofdstuk niet de uitverkiezing leert. Het feit dat de heidenen de gerechtigheid vonden en de Joden er naast grepen, is niet vanwege een willekeurige uitverkiezing van God. De gerechtigheid is uit geloof tot geloof zoals Paulus al in Romeinen 1:17 heeft gezegd. God verkiest geloof. Hij kiest gelovigen, ongeacht van welk volk ze afstammen.

Romeinen 10:1-4: Eigen gerechtigheid tegenover Gods gerechtigheid

1 Broeders, de oprechte wens van mijn hart en mijn gebed tot God voor Israël is gericht op hun zaligheid.
2 Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet met het juiste inzicht.
3 Omdat zij immers de gerechtigheid van God niet kennen en een eigen gerechtigheid tot stand proberen te brengen, hebben zij zich niet aan de gerechtigheid van God onderworpen.
4 Want het einddoel van de wet is Christus, tot gerechtigheid voor ieder die gelooft.

In vers 1 benoemt Paulus opnieuw zijn vurige verlangen dat Israël, zijn broeders naar het vlees, tot geloof zal komen. Hij weet dat zij een grote ijver voor God hebben. Maar ze hebben niet het juiste inzicht, net zoals Paulus zelf in het verleden. Hij schrijft aan de Filippenzen dat zijn ijver hem er toe bracht om de gemeente te vervolgen. Terwijl hij “wat de rechtvaardigheid betreft die in de wet is, onberispelijk was”.

Filippenzen 3:6-9
6 wat ijver betreft [was ik] een vervolger van de gemeente, wat de rechtvaardigheid betreft die in de wet is, onberispelijk.
7 Maar wat voor mij winst was, dat heb ik om Christus’ wil als schade beschouwd.
8 Ja, beslist, ik beschouw ook alles als schade vanwege de voortreffelijkheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heere, om Wie ik dat alles als schade ervaren heb. En ik beschouw het als vuiligheid, opdat ik Christus mag winnen,
9 en in Hem gevonden word, niet met mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof in Christus is, [namelijk] de rechtvaardigheid uit God door middel van het geloof;

Paulus had inzicht gekregen. Hij had ontdekt wat Gods plan voor rechtvaardiging was, namelijk Christus te kennen en gerechtvaardigd te worden uit het geloof. En hij verkoos dat boven de wet en het Joodse religieuze leven.

De ijver zonder kennis

We kunnen van veel mensen getuigen dat ze een ijver voor God hebben maar zonder de juiste kennis. Paulus schrijft hier over zijn volksgenoten, maar dit geldt voor alle godsdiensten. Religie, of het nu islam is, hindoeïsme of New Age, is het zelf opklimmen naar God. Eigen werken zijn het kenmerk van al het religieuze streven buiten de genade om. Maar Jesaja heeft het volgende geschreven over onze rechtvaardige daden:

Jesaja 64:6
Echter, wij zijn allen als een onreine, al onze rechtvaardige daden zijn als een bezoedeld kleed wij allen vallen af als een blad en onze misdaden voeren ons weg als de wind.

Ook christenen moeten oppassen om de genade niet te mengen met eigen werken. In teveel kerken wordt geleerd dat we de wet als leidraad moeten gebruiken voor ons leven. Men redeneert dan dat de wet een nuttige leefregel is. Dat we de wet moeten proberen te houden uit dankbaarheid. Maar Paulus is hier heel duidelijk over en zegt in vers 4 waarom dit niet kan. Door de komst van Christus is de wet beëindigd:

Romeinen 10:4: Christus is het einddoel van de wet

4 Want het einddoel van de wet is Christus, tot gerechtigheid voor ieder die gelooft.

De wet was er tot Christus kwam. Hij heeft de wet vervuld. In hoofdstuk 7 en 8 van deze brief heeft Paulus uitgelegd dat de gelovige niet uit de wet leeft maar uit de Geest.

Romeinen 7:6
Maar nu zijn wij ontslagen van de wet, gestorven aan dat waaraan wij vastgebonden zaten, zodat wij in nieuwheid van Geest dienen, en niet in oudheid van letter.

Dit is voor veel christenen moeilijk te bevatten. Men is bang dat de genade misbruikt zal worden en dat het veiliger is om toch de wet te onderwijzen. Om dit beter te begrijpen is het goed om ook de brief aan de Galaten te lezen. Daar stelt Paulus de vraag “waartoe dient dan de wet”?

Galaten3:23-25
23 Voordat het geloof echter kwam, werden wij door de wet bewaakt, als gevangenen opgesloten, totdat het geloof geopenbaard zou worden.
24 Zo is dan de wet onze leermeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden.
25 Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een leermeester.

De wet was de “paidagogos” tot Christus. De vertaling leermeester geeft de indruk dat de wet een onderwijzende functie had. Maar een paidagogos was geen leraar. Hij was de begeleider van kleine kinderen die hen tuchtigde als dat nodig was. Hij bracht de kinderen eventueel van en naar school en hield hen in de gaten.

Vers 25 zegt dat we, nu het geloof gekomen is, niet meer onder de wet zijn. Dat betekent niet dat de wet, de Thora, afgedaan heeft. Jezus zegt “Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is” (Mattheüs 5:17-19). De wet is echter niet onze leefregel maar wijst ons op Christus en vertelt ons het plan van God.

Tot slot

In het gedeelte wat we besproken hebben, wordt duidelijk waarom Israël de gerechtigheid niet bereikt heeft. Ze zijn ijverig blijven proberen om door de wet gerechtvaardigd te worden, terwijl de Vervuller van de wet al gekomen was. Paulus past de conclusie die hij eerder had getrokken over wet en geloof toe op zijn volksgenoten. In hoofdstuk 3 had hij al gezegd:

Romeinen 3:28
Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet.

Helaas hebben veel Joden dat niet begrepen, zij bleven het van hun eigen werken verwachten. In het vervolg van hoofdstuk 10 haalt Paulus teksten aan uit Leviticus, Deuteronomium en Jesaja. Daar kijken we in de volgende studie naar: De gerechtigheid uit het geloof: Rom.10:4-13

Alle studies van de Romeinenbrief:

Blog Romeinenbrief

Alle studies over hoofdstuk 9:

Inleiding op de hoofdstukken 9, 10 en 11
Droefheid over het ongeloof van Israël: Rom.9:1-5
De vrijmacht van de verkiezing (1): Rom.9:6-14
De vrijmacht van de verkiezing (2): Rom.9:14-20
God is de pottenbakker: Rom.9:21-29

Subscribe
Abonneren op
guest

3 Reacties
oudste
nieuwste
Inline Feedbacks
View all comments
J.Verheul
J.Verheul
1 maand geleden

Mooie studie en blij dat het met Israël ook een keer goed komt

aritha
1 maand geleden

Dank je wel voor deze Bijbelstudie. Je maakt er veel werk van zeg. Ik zie uit naar de volgende studie.

Groetjes,
Aritha

3
0
Ben benieuwd naar jouw mening, reageer gerust!x