De vrijmacht van de verkiezing (1): Rom.9:6-14

9 minuten lezen

Inleiding

In de vorige studie zagen we hoe Paulus zijn probleemstelling naar voren bracht. Ondanks alle voorrechten die het volk Israël van God had ontvangen, waren de beloften niet bij hen, maar bij de gemeente terechtgekomen. Dat vraagt om een verklaring. In hoofdstuk 9 gaat Paulus aan de hand van de geschiedenis van het volk uitleggen dat God Zich toch aan Zijn beloften houdt. Hij doet dit chronologisch:

  • De verzen 6 – 13 gaan over de aartsvaders;
  • De verzen 15 – 18 gaan over Mozes, de farao en de exodus;
  • De verzen 20 – 23 gaan over het volk vlak voor de ballingschap en God als pottenbakker;
  • De verzen 24 – 29 gaan over het overblijfsel uit de ballingschap en de vorming van de gemeente.

God heeft altijd gekozen door wie Hij zijn plan uitvoerde en het was nooit door alle afstammelingen van Abraham. In deze studie zien we dat Izak en niet Ismaël de zoon van de belofte was. Via de lijn van Izak zou uiteindelijk de Messias geboren worden. En in de volgende generatie koos God Jakob en niet Ezau om door te gaan met de lijn van Zijn belofte. God is vrij om die keuze te maken zegt Paulus.

In de inleidende studie (Inleiding op de hoofdstukken 9, 10 en 11) heb ik er al op gewezen dat het niet gaat om de persoonlijke redding of afwijzing van Ismaël en Izak of Ezau en Jakob. Het gaat om de lijn en het volk waardoor God verder gaat met Zijn plan.

opbouw van deze studie

In dit blog behandel ik de verzen die gaan over de aartsvaders.

  • Vers 6: Niet iedereen die van Israël (Jakob) afstamt is een Israëliet
  • Verzen 7-9: Uit Abrahams nageslacht koos God niet Ismaël maar Izak
  • Verzen 10-13: Uit Izaks nageslacht koos God niet Ezau maar Jakob
  • Vers 14: Is het onrechtvaardig van God?

Paulus gebruikt in hoofdstuk 9 veel aanhalingen uit het Oude Testament. Het helpt enorm om die citaten op te zoeken en de verzen eromheen ook te lezen. Dat bevestigt de gedachte dat het niet gaat om de persoonlijke redding van individuen, maar om de volken die uit deze personen zijn voortgekomen.

Vers 6: het Woord van God is niet vervallen

[Ik zeg dit] niet alsof het Woord van God vervallen is, want niet allen die uit Israël [voortgekomen] zijn, zijn Israël.

Gods beloften waren voor Israël maar ze worden nu vervuld aan de gemeente. Is het Woord van God daarom vervallen? Heeft God Zijn beloften verbroken? Nee, zegt Paulus, want niet alle mensen die van Jakob afstammen zijn ook werkelijk Israëlieten.

Het eerste “Israël” in vers 6 is de aartsvader Jakob. Hij kreeg van God de naam Israël nadat hij met God had geworsteld in Pniël (Genesis 32:24-32). Het was de nacht voordat hij Ezau weer zou ontmoeten. In Genesis 35:10-12 herhaalt God de belofte aan Jakob die Hij eerder gedaan had aan Abraham en Izak. Hij zegt daar opnieuw dat Jakob voortaan Israël genoemd zal worden. De twaalf zonen van Jakob zijn uiteindelijk de stamvaders van de twaalf stammen van het volk Israël.

Maar, zegt Paulus, niet alle nakomelingen van Jakob kunnen zichzelf rekenen tot het ware Israël. Naast een natuurlijke afstamming van de aartsvaders zouden ze ook moeten geloven. Paulus heeft hier al eerder over gesproken in hoofdstuk 2. Daar zei hij dat de besnijdenis en het Jood zijn ook een zaak van het hart moet zijn.

Romeinen 2:28-29
28 Want niet híj is Jood die het in het openbaar is, en niet dát is besnijdenis die in het openbaar in het vlees plaatsvindt,
29 maar híj is Jood die het in het verborgene is, en dát is besnijdenis, die van het hart is, naar de geest, niet naar de letter. Zijn lof is niet uit mensen maar uit God.

En in Romeinen 4 legt hij uit dat Abraham de vader is van alle gelovigen. Zij die onbesneden zijn én zij die besneden zijn, maar óók het geloof van Abraham navolgen:

Romeinen 4:11b-12
11b opdat hij een vader zou zijn van allen die geloven, [hoewel zij] onbesneden [zijn,] opdat ook hun de gerechtigheid toegerekend zou worden;
12 en om een vader te zijn van [hen die] besneden [zijn,] voor hen [namelijk] die niet alleen besneden zijn, maar die ook wandelen in de voetsporen van het geloof van onze vader Abraham [dat hij had] toen hij [nog] onbesneden was.

Verzen 7, 8 en 9: Niet Ismaël maar Izak

7 Ook niet omdat zij Abrahams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen. Maar: [Alleen dat] van Izak zal [uw] nageslacht genoemd worden.
8 Dat is: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend.
9 Want dit is het woord van de belofte: Rond deze tijd zal Ik komen, en [dan] zal Sara een zoon hebben.

Paulus gaat in vers 7 twee generaties terug naar Abraham. Hij had twee zonen, namelijk Ismaël en Izak. Ismaël was het eerst geboren uit de slavin Hagar. Izak was uit Sara geboren en was de zoon van de belofte. Paulus citeert hier Genesis 21:12. Sara vraagt aan Abraham om Hagar en Ismaël weg te sturen nu Izak geboren is. Abraham wil dat niet maar:

Genesis 21:12-13
12 Maar God zei tegen Abraham: Laat [deze zaak] met betrekking tot de jongen en uw slavin niet kwalijk zijn in uw ogen. Bij alles wat Sara u zegt, luister naar haar stem, want [alleen het nageslacht] van Izak zal uw nageslacht genoemd worden.
13 Maar Ik zal ook de zoon van deze slavin tot een volk maken, omdat hij uw nageslacht is.

Het verbond met Abraham en de belofte om zijn nageslacht talrijk te maken, was bedoeld voor Izak. Maar in Genesis zien we in vers 13 de belofte dat ook uit Ismaël een volk zou voortkomen.

Verzen 10-13: Niet Ezau maar Jakob

10 En dit niet alleen, maar [zo was het] ook [met] Rebekka, die zwanger was van één [man,] namelijk Izak, onze vader.
11 Want toen [de kinderen] nog niet geboren waren, en niets goeds of kwaads gedaan hadden-opdat het voornemen van God, dat overeenkomstig [de] verkiezing is, stand zou houden, niet uit de werken, maar uit Hem Die roept-
12 werd tot haar gezegd: De meerdere zal de mindere dienen.
13 Zoals geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat.

Paulus gaat verder met Izak. Ook hij kreeg twee zonen bij Rebekka. Ook daar koos God een van de twee om Zijn plan mee te vervolgen. In vers 11 geeft Paulus duidelijk aan dat het gaat om een keuze die God maakt en die niet gebaseerd is op daden van deze twee jongens.

Nu moeten we oppassen om bij de verzen 12 en 13 niet in de eerste plaats te denken aan de personen Jakob en Ezau. Er lijkt misschien te staan dat Ezau, de oudere, Jakob, de jongere, zou dienen. Maar we weten uit de geschiedenis in Genesis dat Jakob en Ezau op gelijke voet stonden. En ook is er geen aanleiding om te geloven dat God van Jakob hield maar Ezau haatte.

Paulus geeft in de verzen 12 en 13 twee citaten uit het Oude Testament. Net zoals bij het citaat over Ismaël en Izak zullen we ook deze citaten lezen in de context. Dan zien we dat het in beide Schriftgedeelten niet gaat om de personen op zich maar om de volken die uit Jakob en Ezau zouden ontstaan.

Vers 12: de meerdere zal de mindere dienen

Het eerste citaat is uit Genesis 25 waar Rebekka de Heere vraagt wat er aan de hand is met de kinderen die nog in haar buik zijn:

Genesis 25:22-23
22 De kinderen stootten in haar lichaam tegen elkaar. Toen zei zij: Als dit zo is, waarom [overkomt] mij dit? En zij ging de HEERE raadplegen.
23 De HEERE zei toen tegen haar: Er zijn twee volken in uw schoot, en twee naties zullen zich uit uw lichaam vaneenscheiden. Het ene volk zal sterker zijn dan het andere en de meerdere zal de mindere dienen.

De Heer antwoordt haar dat er twee volken in haar schoot zijn. Het ene volk zal sterker zijn dan het andere. Het volk dat uit Ezau, de oudste, voortkomt, zal het volk dat uit Jakob, de jongere, voortkomt dienen.

Vers 13: Jakob heb ik liefgehad en Ezau heb ik gehaat

Het tweede citaat is uit Maleachi waar de Heere het volk toespreekt:

Maleachi 1:2 en 3
2 Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE, maar u zegt: Waarin hebt U ons liefgehad? Was Ezau niet de broer van Jakob? spreekt de HEERE. Toch heb Ik Jakob liefgehad,
3 en Ezau heb Ik gehaat
. Ik heb zijn bergen gemaakt [tot] een woestenij, en zijn erfelijk bezit [prijsgegeven] aan de jakhalzen van de woestijn.
4 Hoewel Edom zegt: Als wij verwoest worden, bouwen wij de puinhopen weer op, zegt de HEERE van de legermachten dit: Zullen zíj bouwen, dan zal Ík afbreken, en men zal hen noemen: Goddeloos gebied, en: Het volk waarop de HEERE tot in eeuwigheid toornig is.

Het volk daagt de Heer uit en twijfelt of Hij hen wel echt lief heeft. Waaruit blijkt dat U ons hebt liefgehad vragen ze? God antwoordt door te wijzen op Jakob en Ezau. Zien ze niet dat zij, nakomelingen van Jakob, als volk gezegend zijn terwijl het erfelijk bezit van Ezau prijsgegeven is? Edom, het volk dat uit Ezau voortkwam is het volk waarop de Heere toornig is.

Hebreeuwse woord שׂנא‎ (sana = haten, achterstellen)

Het is bovendien goed om te weten dat het Hebreeuwse woord voor “haten” een andere gevoelswaarde kan hebben dan ons woord haten. In Genesis 29 wordt het in verband met Lea vertaald met “minder geliefd”:

Genesis 29:31 en 33
31Toen de HEERE zag dat Lea minder geliefd (gehaat) was, opende Hij haar baarmoeder; Rachel daarentegen was onvruchtbaar.

33 [Lea] werd weer zwanger en baarde een zoon. Zij zei: Omdat de HEERE gehoord heeft dat ik minder geliefd (gehaat) ben, heeft Hij mij ook deze [zoon] gegeven. Zij gaf hem de naam Simeon.

Jakob hield meer van Rachel en verkoos haar boven haar zuster Lea. Lea werd achtergesteld door Jakob, maar ons woord “haten” is hier te zwaar.

Tot slot

In vers 14 onderbreekt Paulus zijn verhaal over de geschiedenis van het volk met een vraag:

14 Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Volstrekt niet!

De geschiedenis van Abraham, Izak en Jakob laat zien dat God altijd Zelf koos met wie van hun nageslacht Hij verder ging. Die keuze werd niet bepaald door de goede of kwade werken van die mens. De keuze sloot ook niet aan bij de traditie van de mens om de oudste als eerste erfgenaam te zien. God sloeg immers Ismaël en Ezau over.

Paulus stelt nu de vraag of het onrechtvaardig is van God. Zijn antwoord is: Volstrekt niet! Dit antwoord gaat hij verder toelichten aan de hand van de volgende fase in de geschiedenis van Israël. De uittocht uit Egypte en hoe God daarin gehandeld heeft met Mozes, het volk en de farao. Daar gaan we de volgende studie naar kijken.
Door naar de volgende studie: De vrijmacht van de verkiezing (2): Rom.9:14-20

Heb je een vraag of opmerking over deze studie? Voel je vrij om hieronder te reageren.
Wil je een e-mail krijgen als ik een nieuwe studie heb geplaatst, meld je dan aan via de knop volgen.

Alle studies over de Romeinenbrief zijn hier te vinden: Blog Romeinenbrief

Subscribe
Abonneren op
guest

0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments
0
Ben benieuwd naar jouw mening, reageer gerust!x