God is de pottenbakker: Rom.9:21-29

10 minuten lezen

Inleiding

We zijn nog steeds in de perikoop waar de Herziene Statenvertaling boven heeft gezet: “de vrijmacht van de verkiezing”. Maar ik kies als titel “God is de pottenbakker”. Paulus gebruikt het beeld van de pottenbakker en de klei om duidelijk te maken dat wij als mens niet in de positie zijn om God tegen te spreken. Het is een moeilijk gedeelte in de Romeinenbrief. Misschien geeft het een machteloos gevoel als je leest dat God de pottenbakker is en wij de potten die Hij maakt. Waarom maakt Hij het ene vat eervol en het andere oneervol? Er lijkt zelfs te staan dat God potten maakt om ze in Zijn toorn en macht te vernietigen.

Ik wil je in deze studie te laten zien dat Paulus niet bedoelt dat God willekeurig mensen gemaakt heeft met als doel ze te verderven. Want hoewel er sprake is van Gods toorn, ligt ook in dit gedeelte de nadruk op Zijn geduld en ontferming.

Nog steeds de nadruk op het volk

In de voorgaande studies ontdekten we keer op keer dat Paulus niet in de eerste plaats over individuele personen spreekt maar over volken. En dan met name het volk Israël. De vraag die hij in de hoofdstukken 9, 10 en 11 wil beantwoorden heeft immers alles te maken met Israël. Paulus legt uit hoe God toch Zijn beloften nakomt, ondanks het ongeloof van een groot deel van Paulus’ broeders naar het vlees; de Joden. De nadruk ligt in deze hoofdstukken niet op de redding van individuele personen, maar op het plan van God met Israël en de gemeente.

Ook in dit gedeelte denkt Paulus weer in de eerste plaats aan het volk Israël. Alle voorbeelden die hij kiest in dit hoofdstuk hebben met de geschiedenis van het volk te maken. Hij gaat daar met grote stappen chronologisch doorheen.

Houdt het volgende in gedachte bij het lezen van Romeinen 9:

  1. Paulus spreekt in de eerste plaats over het volk, pas in de tweede plaats over individuen;
  2. Hij volgt de lijn van de geschiedenis van het volk:
    • Verzen 6-14 tijd van de aartsvaders Abraham, Izak en Jakob.
    • Verzen 15-18 tijd van Mozes, de uittocht uit Egypte en de verharding van farao.
    • Verzen 19-29 tijd voor en in de ballingschap en een overblijfsel uit Israël wat gelooft.

opbouw van deze studie

  • Verzen 19 en 20: We kijken naar de vraag van vers 19
  • Verzen 21-24: Het antwoord komt in de vorm van een metafoor over de pottenbakker en de klei.
    • Waar haalt Paulus dit beeld vandaan en hoe hangt het samen met de geschiedenis van het volk in het Oude Testament?
    • Wie is de klomp klei en wie zijn de voorwerpen van Gods toorn en Zijn ontferming?
    • Ligt het van te voren vast wie de voorwerpen van toorn of ontferming zijn?
  • Verzen 25-29: Paulus sluit af met citaten uit Hosea en Jesaja. Zij bevestigen wat Paulus al gezegd heeft.

Verzen 19 en 20: Wat heeft God dan nog aan te merken?

19 U zult dan tegen mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie heeft Zijn wil weerstaan?
20 Maar, o mens, wie bent u toch dat u God tegenspreekt? Zal ook het maaksel tegen hem die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt u mij zó gemaakt?

Na de verzen over Mozes en de farao, die we in de vorige studie hebben behandeld, stelt Paulus een vraag om verder te gaan met zijn verhaal. “Wat heeft God aan te merken omdat immers niemand Zijn wil kan weerstaan”? Het antwoord in vers 20 is ontleent aan Jesaja 45:9 “Wee hem die het tegen zijn Formeerder opneemt”. Je bent als mens niet in de positie om God tegen te spreken. Dat is de opmaat naar de verzen 21 tot en met 23 over de pottenbakker.

Met dit voorbeeld komt Paulus in een latere periode van de geschiedenis van Israël terecht. De citaten komen vanaf vers 20 uit de profeten Jesaja, Jeremia en Hosea.

Verzen 21-24: De pottenbakker en het leem

21 Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit dezelfde klomp klei het ene voorwerp tot een eervol, het andere tot een oneervol voorwerp te maken?
22 En is het niet zo dat God, omdat Hij Zijn toorn wilde bewijzen en Zijn macht bekendmaken, met veel geduld de voorwerpen van Zijn toorn, voor het verderf gereedgemaakt, verdragen heeft?
23 En dat met het doel om de rijkdom van Zijn heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van Zijn ontferming, die Hij van tevoren bereid heeft tot heerlijkheid?
24 Hen heeft Hij ook geroepen, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen.

Vers 21: dezelfde klomp klei

Hoewel vers 21 niet een direct citaat is uit het Oude Testament, is het zeker dat Paulus hier gedacht heeft aan Jeremia 18. Jeremia krijgt in dat hoofdstuk de opdracht om naar het huis van de pottenbakker te gaan. Hij ziet de pottenbakker aan het werk terwijl hij een pot maakt op de draaischijf. Mislukte de pot dan maakte hij van dezelfde klomp klei weer een andere pot. De toepassing krijgt Jeremia te horen door een woord van de Heer:

Jeremia 18:5-6
5 Toen kwam het woord van de HEERE tot mij:
6 Zou Ik met u niet kunnen doen zoals deze pottenbakker, huis van Israël? spreekt de HEERE. Zie, zoals de klei in de hand van de pottenbakker, zo bent u in Mijn hand, huis van Israël.

Jeremia moet aankondigen dat de Heer onheil zal brengen over het volk. Hij zal het koninkrijk wegrukken en afbreken. Maar als ze zich bekeren zal Hij het bouwen en planten. Dit onheil kwam in 586 voor Christus met de verwoesting van Jeruzalem en de ballingschap.

Verzen 22 en 23: de voorwerpen van Zijn toorn en van Zijn ontferming

Wie bedoelt Paulus met de voorwerpen van Gods toorn, die Hij met geduld verdragen heeft? Als we te snel en onzorgvuldig lezen, lijkt het alsof Paulus hier nog steeds aan de farao denkt. Maar dat is niet zo. Door de verwijzing naar de pottenbakker en de profetie van Jeremia zien we dat Paulus denkt aan Israël. Hij spreekt dan ook met nadruk over dezelfde klomp klei. Hetzelfde volk dat uitgerukt werd en in de Babylonische ballingschap ging, is het volk waarover God Zich zal ontfermen als ze zich bekeren.

De voorwerpen van Gods toorn, is het ongelovige deel van het volk. God verdelgde hen niet maar verdroeg hen met geduld in de Babylonische ballingschap. God had een lange termijn plan waarin Hij de Messias zou sturen om het volk te zegenen. Hij heeft het ongeloof van het volk verdragen met als doel om de rijkdom van Zijn heerlijkheid te kunnen tonen over het gelovig overblijfsel van datzelfde volk.

Tevoren bereid?

Wanneer heeft God de vaten voor het verderf gereedgemaakt en de vaten tot heerlijkheid tevoren bereid? Hier moeten we oppassen om niet meer te lezen dan wat er staat. Er staat niet dat God al van “voor de grondlegging der wereld” heeft bepaald welke vaten Hij voor de heerlijkheid zou bereiden en welke om te vernietigen. Dat is de leer van de uitverkiezing waar ik al eerder voor gewaarschuwd heb. Zie mijn inleidende studie over deze hoofdstukken.

De heerlijkheid waarover Paulus hier spreekt, wordt in de toekomst geopenbaard. Dat lazen we in Romeinen 8:18. Van te voren, zolang de openbaring van de zonen van God nog op zich laat wachten, wordt aan die vaten gewerkt. Van te voren betekent niets anders dan vóórdat de heerlijkheid geopenbaard zal worden. Hetzelfde geldt voor de vaten die geoordeeld zullen worden. God zál Zijn toorn bewijzen maar nu is Hij nog geduldig.

Of een vat ter ere is of voor oneervol gebruik is niet van tevoren door God vastgelegd. Paulus schrijft aan Timotheüs:

2 Timotheüs 2:20-21
20 Maar in een groot huis zijn niet alleen voorwerpen van goud en van zilver, maar ook van hout en aardewerk. Sommige zijn voor eervol, maar andere voor oneervol gebruik
21 Als iemand zich dan hiervan reinigt, zal hij een voorwerp zijn voor eervol gebruik, geheiligd en van veel nut voor de Heere, voor elk goed werk gereedgemaakt.

Vers 24: hen heeft Hij ook geroepen

In dit vers wijst Paulus terug naar wat hij in Romeinen 8:30 had gezegd. Wie heeft God geroepen? Allen die met geloof gereageerd hebben op het evangelie van Jezus Christus. Nu blijkt dat God Zich niet alleen ontfermt over het deel van de Joden dat zich bekeerd heeft, maar ook gelovige heidenen delen in die ontferming. Er ontstaat als het ware een nieuw volk dat bestaat uit Joden én heidenen.

Verzen 25-29: Hosea en Jesaja

25 Zoals Hij ook in Hosea zegt: Ik zal Niet-Mijn-volk noemen: Mijn volk, en de Niet-geliefde: Geliefde.
26 En het zal zijn dat op de plaats waar tegen hen gezegd was: U bent Niet-Mijn-volk, daar zullen zij kinderen van de levende God genoemd worden.
27 En Jesaja roept over Israël uit: Al zou het getal van de Israëlieten zijn als het zand van de zee, slechts het overblijfsel zal behouden worden.
28 Want Hij voltooit een zaak en handelt die af in gerechtigheid. De Heere immers zal metterdaad Zijn zaak snel afhandelen op de aarde.
29 En zoals Jesaja van tevoren gezegd heeft: Als de Heere van de legermachten ons geen nageslacht had overgelaten, zouden wij als Sodom zijn geworden en aan Gomorra gelijkgemaakt zijn geweest.

Verzen 25 en 26: Hosea

Dat God heidenen geroepen heeft, wordt ook door Hosea gezegd. Paulus haalt Hosea 2:22 aan en Hosea 1:10. Hosea was een profeet die vooral in het noordelijke tienstammenrijk profeteerde. Hij moest met een vrouw trouwen die hem ontrouw zou zijn. Als beeld van de ontrouw van de tien stammen aan God. De vrouw kreeg een dochter die Hosea “Lo-Ruchama” (niet ontfermd) moest noemen en een zoon die de naam “Lo-Ammi” (niet mijn volk) kreeg. Zo moesten zij uitbeelden dat God de tien stammen van Israël zou verspreiden onder de heidenen. Zij zouden niet langer Gods volk zijn en niet langer ontfermd.

Maar Hosea mocht ook profeteren dat er een moment komt dat God Zich weer zal ontfermen. Dat past Paulus toe op de gemeente uit Joden en heidenen die nu gevormd wordt.

Verzen 27, 28 en 29: Jesaja

Daarna citeert Paulus uit Jesaja 10:22 en 23 waar staat:

Jesaja 10:22-23
22 Want, Israël, al is uw volk als het zand van de zee, toch zal maar een overblijfsel daarvan terugkeren; tot verdelging is vast besloten; het stroomt over van gerechtigheid.
23 Ja, een vernietigend einde-en dat is vast besloten-gaat de Heere, de HEERE van de legermachten, in het midden van heel het land ten uitvoer brengen.

Dat het volk zou zijn als het zand van de zee is een herinnering aan de belofte die God deed aan Abraham. Jesaja benadrukt, net als Paulus, dat er slechts een overblijfsel is dat gelooft. Daarom noemt hij ook nog Jesaja 1:9

Jesaja 1:9
Als de HEERE van de legermachten ons niet een gering aantal ontkomenen had overgelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk geworden zijn.

Het is slecht nieuws en tegelijk goed nieuws. Goed nieuws is dat in Israël altijd een gelovig overblijfsel is. God houdt Zich aan de belofte die Hij deed aan Abraham. Hij heeft Zijn volk nooit helemaal verstoten en Paulus laat zien dat de gemeente gebouwd wordt uit Joden en heidenen.

Tot slot

Wat we moeten beseffen is dat God goed is. Hij heeft als pottenbakker het volk Israël vormgegeven. Toen het volk Hem niet diende en een oneervol vat bleek te zijn, heeft Hij hen verstrooid in de ballingschap. Toch heeft Hij, uit dezelfde klomp klei een nieuw vat gemaakt, de gemeente. Dat is een vat ter ere, samengesteld uit gelovige Joden en heidenen.
Bovendien zal God Zich in de toekomst over heel Israël ontfermen. Dat gaat Paulus uitleggen in hoofdstuk 11.

God maakt geen potten om er Zijn woede op te botvieren. Net zoals Hij farao en de Egyptenaren verdragen heeft, heeft Hij het ongelovige volk verdragen en zelfs in stand gehouden in de ballingschap. Met als doel dat Hij Zich altijd wil ontfermen over diegenen die Hem willen vertrouwen en dienen. Hij is voor elk volk en iedere persoon geduldig en bereid Zich te ontfermen.

De volgende studie: Waarom de heidenen gerechtigheid vonden en Israël niet: Rom.9:30-10:4
Andere studies uit de Romeinenbrief vind je hier: Blog Romeinenbrief.

Subscribe
Abonneren op
guest

0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments
0
Ben benieuwd naar jouw mening, reageer gerust!x