Inleiding
Paulus begint in hoofdstuk 6 aan een nieuwe uiteenzetting die loopt tot en met hoofdstuk 8. Voordat we aan de details van dit hoofdstuk beginnen wil ik laten zien dat de hoofdstukken 6, 7 en 8 bij elkaar horen. En hoe ze samenhangen met de rest van de brief.
Daarom in deze blog een inleiding op deze hoofdstukken. We kijken naar de globale inhoud van de hoofdstukken en welke rol ze vervullen in het geheel van de Romeinenbrief. Paulus heeft dit gedeelte opgebouwd rond een viertal vragen. Deze vragen vinden we in Romeinen 6:1, 6:15, 7:7 en 7:13. Elke vraag introduceert een nieuw aspect van zijn betoog. De eerste vraag komt voort uit hoofdstuk 5. De volgende drie vragen komen voort uit de antwoorden op de voorgaande vragen. Hoofdstuk 8 is het hoogtepunt in zijn betoog.
In deze studie begin ik met een korte terugblik op de voorgaande hoofdstukken. Daarna geef ik een overzicht van de vier vragen die Paulus stelt en beantwoordt in de hoofdstukken 6, 7 en 8. Tenslotte gebruik ik die vragen om kort in te gaan op de inhoud van de hoofdstukken.
De voorgaande hoofdstukken kort samengevat
Hoofdstukken 1 tot en met 4
Paulus heeft ons in de afgelopen hoofdstukken laten zien dat ieder mens van nature een zondaar is en het oordeel verdient (hoofdstuk 1). Hij heeft uitgelegd dat we onszelf niet kunnen rechtvaardigen voor God. Niet door de wet te houden, ook niet door onze afstamming of door besnijdenis (hoofdstuk 2). Maar we kunnen gerechtvaardigd worden uit genade door de verlossing die er is in Christus Jezus. God heeft Hem aangewezen als middel tot verzoening als we geloven en vertrouwen op Zijn offer voor onze zonden (hoofdstuk 3 en 4).
hoofdstuk 5
Vanaf hoofdstuk 5 gaat Paulus uitleggen wat de rechtvaardiging betekent in het praktische leven van de gelovige. Als je gerechtvaardigd bent, heb je vrede met God door de Here Jezus Christus. In de tweede helft van hoofdstuk 5 schetst Paulus een scherpe tegenstelling tussen Adam en Christus. Door de ongehoorzaamheid van Adam is de zonde in de wereld gekomen en daarmee de veroordeling. Van nature zijn alle mensen in Adam. We zijn zondig net als Adam en vallen onder het oordeel van God.
Tegenover Adam staat Christus. Door Zijn gehoorzaamheid is het mogelijk geworden om als rechtvaardigen aangemerkt te worden (Romeinen 5:19). De gerechtigheid van God komt namelijk tot en over allen die geloven (Romeinen 3:22). Dan ben je niet langer “in Adam”, maar je bent “in Christus”.
Deze tegenstelling tussen “in Adam zijn” of “in Christus zijn” is essentieel voor het begrijpen van de hoofdstukken 6, 7 en 8. Het is de basis voor Paulus’ verdere betoog en belangrijk voor zijn conclusie in hoofdstuk 8. Kijk bijvoorbeeld in hoofdstuk 8:1.
Zonde en wet
In het gedeelte over Adam en Christus, brengt Paulus twee andere thema’s naar voren die een grote rol spelen in de hoofdstukken 6 en 7. Het zijn de onderwerpen zonde en wet.
Romeinen 5:20-21
20 De wet echter kwam er nog bij opdat de overtreding zou toenemen, maar waar de zonde is toegenomen, [daar] is de genade meer dan overvloedig geweest,
21 opdat, evenals de zonde geregeerd heeft tot de dood, zo ook de genade zou regeren door gerechtigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus, onze Heere.
De zonde, die door Adam in de wereld is gekomen, regeert en leidt tot de dood. We lazen dit al in Romeinen 5:12. De wet is daarbij gekomen en we zouden verwachten dat de wet er voor zorgt dat de zonde afneemt. Door de wet weten we immers hoe God wil dat we leven? Maar Paulus zegt dat het tegendeel gebeurt. Door de wet neemt de zonde toe. Omdat dit moeilijk te begrijpen is, gaat Paulus dat uitwerken en toelichten in de hoofdstukken 6 en 7. Dit doet hij door vier vragen over de zonde en de wet op te roepen en te beantwoorden. In hoofdstuk 6 ligt de nadruk op de zonde. In hoofdstuk 7 op de wet.
Vier vragen als raamwerk
In de hoofdstukken 6 en 7 stelt Paulus vier vragen. Zijn eerste reactie op die vragen is elke keer: “volstrekt niet”. Daarna geeft hij een uitgebreider antwoord. Hoofdstuk 8 is de climax en geeft Gods oplossing voor de vraag hoe een gelovige moet leven. Het is daarmee ook het antwoord op de wanhopige uitroep van Paulus aan het eind van hoofdstuk 7: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood”.
De vragen in hoofdstuk 6 en 7
- Romeinen 6:1
Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt?
Volstrekt niet!
Deze vraag beantwoordt Paulus in 6:2 tot en met 6:14 - Romeinen 6:15
Wat dan? Zullen wij zondigen omdat wij niet onder de wet maar onder de genade zijn? Volstrekt niet!
beantwoordt hij in 6:16 tot en met 7:6 - Romeinen 7:7a
Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet!
beantwoordt hij in 7:7b tot en met 7:12 - Romeinen 7:13a
Is dan het goede [de oorzaak van] mijn dood geworden? Volstrekt niet!
beantwoordt hij in 7:13b tot en met 7:26
We zullen nu met grote stappen door de hoofdstukken gaan aan de hand van de vragen. In latere studies zal ik dieper ingaan op de details.
Hoofdstuk 6
De eerste vraag: zullen we in de zonde blijven?
Hoofdstuk 6 begint met de eerste vraag van Paulus. Hij had in hoofdstuk 5:20 gezegd dat de genade toeneemt als de zonde toeneemt. Daarom is nu zijn eerste vraag:
Romeinen 6:1
Wat zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt?
Het is een vraag die met de positie van de gelovige te maken heeft. Zullen we blijven waar we waren, in de zonde, omdat we dan meer genade nodig hebben? Nee, zegt Paulus, onze positie is nu in Christus. We zijn mét Christus gestorven, begraven en opgestaan. Daarom moeten we ook onszelf beschouwen als dood voor de zonde, maar levend voor God. De zonde is niet meer de macht die over ons heerst.
In zijn antwoord brengt Paulus, in vers 14, ook de wet ter sprake. “U bent niet onder de wet, maar onder de genade”. Dat is aanleiding voor de tweede vraag in vers 15:
De tweede vraag: zullen we zondigen omdat we niet onder de wet zijn?
Romeinen 6:15
Wat dan? Zullen wij zondigen omdat wij niet onder de wet maar onder de genade zijn? Volstrekt niet!
Deze tweede vraag gaat over het handelen van de gelovige, zijn doen en laten. Zullen we blijven zondigen? Paulus geeft hier een tweeledig antwoord op.
Eerst antwoordt hij met een voorbeeld uit de praktijk van het leven (Romeinen 6:16-23). We kunnen maar één meester tegelijk dienen. In 6:13 had Paulus gezegd: Stel uzelf ter beschikking aan God en niet aan de zonde. Er zijn twee machten die over de mens kunnen heersen. Is het niet logisch om God te dienen nu je vrijgemaakt bent van de macht van de zonde? Zeker als je terugdenkt aan het leven als slaaf van de zonde. Dat leven droeg vruchten waar je je nu voor schaamt.
Daarna geeft hij hetzelfde antwoord maar dan met een voorbeeld vanuit de wet (Romeinen 7:1-6). Dit doet hij vanaf 7:1. Het is jammer dat hier een nieuw hoofdstuk begint, want de eerste zes verzen van hoofdstuk 7 horen nog steeds bij de vraag die Paulus in 6:15 stelde.
Zullen we blijven zondigen omdat we niet onder de wet zijn?
Nee, is het tweede deel van zijn antwoord. De wet zelf leert ons dat als we gestorven zijn voor de wet, dat we ons mogen verbinden aan een nieuwe Meester. De wet geeft ons toestemming om ons te verbinden aan Christus, zodat we vrucht kunnen dragen voor God:
Romeinen 7:4
Zo, mijn broeders, bent u ook door het lichaam van Christus gedood met betrekking tot de wet, opdat u aan een Ander zou toebehoren, [namelijk] aan Hem Die uit de doden opgewekt is, opdat wij vrucht zouden dragen voor God.
Hoofdstuk 7
In Romeinen 7:7 stelt Paulus een nieuwe vraag die voortkomt uit de voorgaande verzen. Omdat hij gezegd heeft dat we dood zijn voor de zonde (Romeinen 6:11) én dood zijn voor de wet (Romeinen 7:4) denken we misschien dat de wet hetzelfde is als de zonde. Maar dat is de verkeerde conclusie.
De derde vraag: is de wet zonde?
Romeinen 7:7
Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de wet. Ik zou immers ook niet geweten hebben dat begeerte [zonde was], als de wet niet zei: U zult niet begeren.
Paulus spreekt nog steeds tegen mensen die de wet kennen (zie Romeinen 7:1) en hij neemt het tiende gebod als voorbeeld. Gij zult niet begeren. In de verzen 8 tot en met 11 legt hij uit dat de zonde in het gebod een aanleiding vindt om in ons allerlei begeerten op te wekken.
Hoe dit werkt? Stel dat we een kind verbieden om iets uit de koektrommel te nemen. De kans is groot dat juist dan de begeerte is gewekt en het kind alleen nog maar aan het verboden koekje denkt.
De zonde vindt zo een bondgenoot in de wet. Niet omdat de wet hetzelfde is als de zonde maar omdat de zonde misbruik maakt van de wet. De zonde misleidt ons, niet de wet. De conclusie van Paulus is dat het niet aan de wet ligt. De wet is immers “heilig en het gebod heilig en rechtvaardig en goed”.
De vierde vraag: is het goede (de wet) de oorzaak van mijn dood?
Romeinen 7:13
Is dan het goede [de oorzaak van] mijn dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde heeft-opdat zij als zonde zichtbaar zou worden-door het goede voor mij de dood teweeggebracht, opdat door het gebod de zonde uitermate zondig zou [blijken te] zijn.
Helaas helpt de indeling in onze Bijbel hier weer niet om het gedeelte te begrijpen. Vers 13 is een nieuwe vraag en hoort te staan bovenaan de laatste perikoop van hoofdstuk 7. De verzen 14 tot en met 26 zijn het antwoord op de vraag die in vers 13 gesteld wordt.
Als de wet heilig en rechtvaardig en goed is (vers 12) is het goede dan mijn dood geworden? Het antwoord is dat niet de wet maar de zonde, die misbruikt maakt van de wet, de dood heeft teweeggebracht. Het doel was dat zou blijken hoe uitermate zondig de zonde is.
Over dit gedeelte is veel geschreven en het wordt op verschillende manieren uitgelegd. Spreekt Paulus hier over de strijd die plaatsvindt in de gelovige? Of gaat het over de strijd die hij voerde vóór zijn bekering, levend onder de wet? Dat laatste past beter in de context en ik zal daar dieper op ingaan als deze perikoop aan de beurt is.
Het is belangrijk om te zien dat Paulus dit gedeelte schrijft als uitwerking van zijn eerste, korte, antwoord in 7:13b.
Hoe blijkt door de wet dat de zonde uitermate zondig is?
Dat blijkt als je probeert de wet te houden. Dan ontdek je dat de zonde zó sterk is dat je de wet niet kunt houden. Zelfs niet als je een behagen hebt in de wet en hem wílt houden.
Hoofdstuk 8
Paulus is klaar met zijn toelichtingen over de zonde en over de wet. Nu gaat hij spreken over het leven van de gelovige. Als we dood zijn voor de zonde en dood voor de wet, hoe moeten we dan leven voor God? In hoofdstuk 7 had hij al aangekondigd hoe wij God kunnen dienen:
Romeinen 7:6
Maar nu zijn wij ontslagen van de wet, gestorven aan dat waaraan wij vastgebonden zaten, zodat wij in nieuwheid van Geest dienen, en niet in oudheid van letter.
Dienen in nieuwheid van Geest
Tot nu toe had Paulus in deze brief maar enkele keren over de Geest gesproken. Hier in hoofdstuk 8 vinden we het woord πνεῦμα (geest) maar liefst 21 keer. Daarbij gaat het bijna altijd over de Heilige Geest. Paulus zet hier twee manieren van leven tegenover elkaar. Het leven, of wandelen naar het vlees. Dat is het leven dat we van nature “in Adam” hebben. En het wandelen naar de Geest. Dat is het leven “in Christus”.
Met hoofdstuk 8 sluit Paulus het eerste leerstellige gedeelte van de Romeinenbrief af. In de hoofdstukken 9, 10 en 11 gaat hij in op het ongeloof van zijn mede-Israëlieten. De hoofdstukken 12 tot en met 16 zijn praktisch van aard.
Tot slot
Het doel van deze studie was om de grote lijn te laten zien van de hoofdstukken 6,7 en 8 en de samenhang met de rest van de brief. Hoofdstuk 5 begon met de opmerking dat de gelovige vrede heeft met God door de Here Jezus Christus. Hoofdstuk 8:1 begint met een soortgelijke opmerking:
Romeinen 8:1
Dus is er nu geen verdoemenis voor hen die in Christus zijn.
“Dus” geeft aan dat Paulus nu een conclusie gaat trekken uit het voorgaande. Hij kijkt daarbij naar het hele gedeelte vanaf hoofdstuk 5. In de tweede helft van dat hoofdstuk ging het over Adam en Christus. De zonde regeert over de mens die in Adam is. Maar de gelovige, is gerechtvaardigd en is in Christus. Wij hebben vrede met God omdat de zonde, die scheiding bracht tussen God en ons, veroordeeld is in het vlees. Namelijk in het lichaam van de Here Jezus Christus. Daarmee heeft God iets gedaan wat via de wet onmogelijk was (Romeinen 8:3). Dat heeft hij uitgelegd in de hoofdstukken 6 en 7.
In hoofdstuk 6 werd duidelijk dat wij mét Christus gestorven zijn en daarom niet langer onder de macht van de zonde. We hoeven niet meer de zonde te dienen maar we worden opgeroepen om God te dienen. In hoofdstuk 7 heeft Paulus uitgelegd dat de wet, hoewel heilig en rechtvaardig en goed, ons alleen maar meer in de problemen bracht.
Ik denk dat dit overzicht een goede introductie is voor de komende studies. De volgende studie begin ik met de eerste perikoop van hoofdstuk 6.
De studies over hoofdstuk 5 nog een keer lezen?
De vrucht van de rechtvaardiging: Rom.5:1-11
Adam en Christus: Rom.5:12-21
Doorgaan met de eerste studie van hoofdstuk 6:
Gestorven aan de zonde: Rom.6:1-14
Alle studies zijn hier terug te lezen:
Studies Romeinenbrief
Deze studie gelezen vannacht toen ik wakker was van de pijn. Toch een soort medicijn om te weten in Christus te zijn, Hij troost en bemoedigt me,
Dankjewel lieveJolande….Gods woord is zo helend voor ons.
Heb net hfds 6, 7 en 8 gelezen….voor ik aan deze studie begin.
Ben al zo gezegend….lieve groet en zegen