De vrijmacht van de verkiezing (2): Rom.9:14-20

10 minuten lezen

Inleiding

In de vorige studie stonden de aartsvaders centraal. We keken naar de geschiedenis van Abraham, Izak en Jakob. En we zagen dat God altijd Zelf het nageslacht koos waarmee hij het volk verder bouwde. De verkiezing waarover Paulus spreekt, gaat niet over het wel of niet behouden worden van individuen. Dat werd duidelijk uit de verwijzingen naar het Oude Testament. Door die nauwkeurig en in de context te lezen, zagen we dat het over het volk Israël ging.

In de verzen 14 tot en met 18 spreekt Paulus over Mozes en de farao. Maar ook achter hen staan de volken centraal die zij vertegenwoordigen: Mozes en het volk Israël en farao met de Egyptenaren.

opbouw van deze studie

  • Vers 14: We beginnen bij de vraag in vers 14. Die vraag sluit de uiteenzetting over de aartsvaders af en is de aanleiding om naar een volgende periode in de geschiedenis van het volk Israël te kijken.
  • Verzen 15-18: Die periode is de tijd van de uittocht. Paulus legt uit dat God rechtvaardig is als Hij zich ontfermt over Mozes en de Israëlieten en een oordeel brengt over farao en de Egyptenaren.
  • Verzen 19 en 20: Paulus gebruikt opnieuw een vraag om zijn betoog over Mozes en de farao af te sluiten en een sprong in de tijd te maken. Deze vraag zal hij beantwoorden door te kijken naar het volk in de tijd van de ballingschap.

Romeinen 9:14

14 Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Volstrekt niet!

In de verzen 6 tot en met 13 over de aartsvaders, liet Paulus zien dat God altijd Zelf koos door wie Hij Zijn plan voortzette. Hij stelt hier de vraag of dat betekent dat er onrechtvaardigheid is bij God. Volstrekt niet zegt Paulus. Aan de hand van het vervolg van de geschiedenis van Israël legt hij uit waarom Gods handelen niet onrechtvaardig is. Uit de geschiedenis van Mozes en de farao blijkt dat Gods ontfermen en Zijn barmhartigheid altijd genade is.

Romeinen 9:15-18: Mozes en de farao

15 Want Hij zegt tegen Mozes: Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontferm en zal barmhartig zijn voor wie Ik barmhartig ben.
16 Zo hangt het dan niet af van hem die wil, ook niet van hem die hardloopt, maar van God Die Zich ontfermt.
17 Want de Schrift zegt tegen de farao: Juist hiertoe heb Ik u verwekt: dat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en dat Mijn Naam verkondigd zou worden op de hele aarde.
18 Dus Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil.

Vers 15

God zegt tegen Mozes dat Hij zich ontfermt over wie Hij wil. Het is een citaat uit Exodus 33:19. In Exodus 32 staat hoe het volk een gouden kalf heeft gemaakt om te aanbidden. God wil het volk vernietigen maar Mozes bidt voor het volk en wendt Gods toorn af. Na deze gebeurtenissen krijgt Mozes de opdracht om verder te trekken met het volk. Hij wil dat alleen doen als de Heere Zelf meegaat. In Exodus 33 staat:

Exodus 33:17-19
17 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Ook dit woord dat u spreekt, zal Ik doen, want u hebt genade gevonden in Mijn ogen en Ik ken u bij uw naam.
18 Toen zei Mozes: Toon mij toch Uw heerlijkheid!
19 Maar Hij zei: Ík zal al Mijn goedheid bij u voorbij laten komen, en in uw aanwezigheid zal Ik de Naam van de HEERE uitroepen, maar Ik zal genadig zijn voor wie Ik genadig zal zijn, en Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontfermen zal.

Paulus citeert de tweede helft van vers 19. De Herziene Statenvertaling gebruikt twee keer het woord “maar” in vers 19. Dat kan de indruk wekken dat God terughoudend is met Zijn genade. Het Hebreeuwse voegwoord kan echter beter met “en” vertaald worden. Zie dit vers in de NBG51 vertaling. God ontfermt zich over Mozes en over het volk Israël. Wat een genade van God dat Hij Zich wil ontfermen over het volk dat enkele dagen eerder een gouden kalf had aanbeden.

Vers 16

16 Zo hangt het dan niet af van hem die wil, ook niet van hem die hardloopt, maar van God Die Zich ontfermt.

Aan Israëls geschiedenis kunnen we zien dat het er niet aan ligt of iemand wil of buitengewoon zijn best doet. Israël wilde wel. Ze hadden veertig dagen eerder, voordat Mozes de berg beklom, gezegd: “Alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen! (Exodus 19:8). Dat voornemen sneuvelde voordat Mozes terugkwam met de stenen tafelen.

En ze liepen hard, Paulus gebruikt in Romeinen 9:31 het woord najagen: Israël heeft de gerechtigheid nagejaagd. Toch was het niet met geloof gepaard gegaan. God heeft Zich bij de uittocht uit genade en barmhartigheid over hen ontfermd, niet omdat zij zo hard hun best deden.

Vers 17

17 Want de Schrift zegt tegen de farao: Juist hiertoe heb Ik u verwekt: dat Ik in u Mijn kracht bewijzen zou, en dat Mijn Naam verkondigd zou worden op de hele aarde.

Terwijl God Zich ontfermde over Mozes en Israël, staat daartegenover de farao. Ook hier haalt Paulus een Schriftgedeelte aan uit Exodus. Als we alleen het citaat zien “Juist hiertoe heb ik u verwekt” lijkt het alsof God de farao geboren heeft laten worden om hem vervolgens te kunnen straffen. Maar als we de verwijzing opzoeken in Exodus wordt de betekenis duidelijk:

Exodus 9:13-16
13 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Sta morgen vroeg op, ga voor de farao staan en zeg tegen hem: Zo zegt de HEERE, de God van de Hebreeën: Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen.
14 Want deze keer zal Ik al Mijn plagen op uzelf, op uw dienaren en op uw volk afzenden, zodat u weet dat er op heel de aarde niemand is zoals Ik.
15 Nu had Ik immers Mijn hand kunnen uitstrekken om u en uw volk met de pest te treffen, zodat u van de aarde uitgeroeid zou zijn.
16 Maar juist hierom heb Ik u laten bestaan, om Mijn kracht aan u te tonen, zodat Mijn Naam bekendgemaakt zal worden op heel de aarde.

“Hiertoe heb ik u verwekt” wordt in de NBG51 vertaald met “Daartoe heb ik u doen opstaan”. Dat is ook de betekenis in Exodus 9:16. God had de farao (en zijn volk) al eerder kunnen uitroeien van de aarde (vers 15). Maar Hij heeft hem laten bestaan. God heeft Zijn oordeel uitgesteld zodat Hij Zijn kracht beter kon laten zien. Zo was er zelfs voor de farao en zijn volk de kans om zich te bekeren.

Vers 18

18 Dus Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil.

Vers 18 is de conclusie van de verzen over Mozes en de farao. God ontfermt Zich over wie Hij wil: Mozes en het volk Israël en Hij verhardt wie Hij wil: de farao en de Egyptenaren.

Dat God niet willekeurig een hart verhardt blijkt uit de geschiedenis in Exodus. God had aangekondigd dat farao’s hart verhard zou worden. Maar voordat God zijn hart verhardt, staat er tot zes keer toe dat de farao zélf zijn hart verhardde:

Exodus 7:13 Het hart van de farao verhardde zich echter, zodat hij niet naar hen luisterde, zoals de HEERE gesproken had.

Exodus 7:22 Maar de Egyptische geleerden deden door hun toverkunsten hetzelfde, zodat het hart van Farao verhardde en hij naar hen niet luisterde, zoals de HERE gezegd had.

Exodus 8:15 Maar toen Farao zag, dat er verlichting was ingetreden, liet hij zijn hart niet vermurwen en luisterde niet naar hen, zoals de HERE gezegd had.

Exodus 8:19 Toen zeiden de geleerden tot Farao: Dit is Gods vinger. Maar het hart van Farao verhardde, en hij luisterde niet naar hen, zoals de HERE gezegd had.

Exodus 8:32 Toch liet Farao zijn hart ook ditmaal niet vermurwen; hij liet het volk niet gaan.

Exodus 9:7 Toen zond Farao heen en zie, van het vee der Israelieten was zelfs niet een stuk gestorven. Toch bleef het hart van Farao onvermurwbaar en liet hij het volk niet gaan.

Pas bij de zesde plaag staat er: Maar de HEERE verhardde het hart van de farao (Exodus 9:12). Na de zevende plaag lezen we opnieuw dat de farao doorging met zondigen en zelf zijn hart onvermurwbaar maakte. (Exodus 9:34 en 35). In Exodus 10 kondigt Mozes de achtste plaag aan:

Exodus 10:1
Daarna zei de HEERE tegen Mozes: Ga naar de farao toe, want Ík heb zijn hart en het hart van zijn dienaren onvermurwbaar gemaakt, zodat Ik deze tekenen van Mij in zijn midden kan verrichten,

Vanaf hier is het de Heer die het hart van farao verhardt. Zie de overige teksten: Exodus 10:20, 10:27, 11:10, 14:4, 14:8 en 14:17.

God ontfermt Zich over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil. Maar in beide gevallen zien we dat Hij dit niet willekeurig doet. Mozes zocht genade voor zichzelf en het volk en God ontfermde Zich. De farao wees de Heer af en verhardde zijn hart. De eerste keer dat Mozes en Aaron tegenover de farao stonden zei hij:

Exodus 5:2
Maar de farao zei: Wie is de HEERE, naar Wiens stem ik zou moeten luisteren door Israël te laten gaan? Ik ken de HEERE niet en ik zal Israël ook niet laten gaan.

Na elke plaag kreeg hij de kans om het volk te laten gaan, maar keer op keer verhardde hij zijn hart.

Romeinen 9:19 en 20: Wat heeft God dan nog aan te merken?

19 U zult dan tegen mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie heeft Zijn wil weerstaan?
20 Maar, o mens, wie bent u toch dat u God tegenspreekt? Zal ook het maaksel tegen hem die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt u mij zó gemaakt?

Deze verzen hebben dezelfde functie als vers 14. Na Paulus uiteenzetting over de aartsvaders stelde hij in vers 14 de vraag of God onrechtvaardig is. Volstrekt niet antwoordt hij en gebruikt de geschiedenis van Mozes en de farao om het uit te werken.

Na het gedeelte over Mozes en de farao stelt hij opnieuw een vraag in vers 19. Wat heeft God aan te merken omdat immers niemand Zijn wil kan weerstaan? Het korte antwoord in vers 20 is dat je als mens niet in de positie bent om God tegen te spreken. Dat is de aanloop naar de verzen 21 tot en met 23 over de pottenbakker. Paulus maakt weer een sprong in de geschiedenis van het volk en gaat van de uittocht uit Egypte naar de tijd vóór en in de ballingschap. Hij verwijst naar Jeremia, Hosea en Jesaja.

Tot slot

Is God onrechtvaardig? Nee; God had het volste recht om zowel het volk Israël áls de Egyptenaren te oordelen. Dat Hij Zich heeft ontfermd over Israël en Zich barmhartig heeft getoond, is genade. God is niet onrechtvaardig als Hij Zijn genade wil laten zien. Het is reden om dankbaar te zijn.

Zelfs het uitstellen van zijn oordeel over farao en Egypte was genade. Uitstel van oordeel geeft mensen de gelegenheid om zich te bekeren. Dat schrijft Petrus ook:

2 Petrus 3:9
De Heere vertraagt de belofte niet (zoals sommigen dat als traagheid beschouwen), maar Hij heeft geduld met ons en wil niet dat enigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen.

De volgende studie zullen we kijken naar de verzen over de pottenbakker. Wat of wie bedoelt Paulus met de voorwerpen van Gods toorn en de voorwerpen van Zijn ontferming? Ook bij dit gedeelte is het weer belangrijk om de verwijzingen naar het Oude Testament op te zoeken en in de context te lezen. Direct naar de volgende studie: God is de pottenbakker: Rom.9:21-29

Heb je een vraag of opmerking over deze studie? Voel je vrij om hieronder te reageren.
Wil je een e-mail krijgen als ik een nieuwe studie heb geplaatst, meld je dan aan via de knop volgen.

Alle studies over de Romeinenbrief zijn hier te vinden: Blog Romeinenbrief

Subscribe
Abonneren op
guest

0 Reacties
oudste
nieuwste
Inline Feedbacks
View all comments
0
Ben benieuwd naar jouw mening, reageer gerust!x