Inleiding
We beginnen in deze studie aan hoofdstuk 8. Misschien wel het mooiste hoofdstuk van de Romeinenbrief. Het hoofdstuk begint met:
Dus is er nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn.
Dus laat zien dat Paulus een conclusie gaat trekken uit wat hij eerder heeft geschreven. Het is niet alleen een antwoord op de laatste verzen van de vorige perikoop (Romeinen 7:24-26). Maar het is de climax van de voorgaande hoofdstukken vanaf hoofdstuk 5.
In deze studie zullen we kijken naar de eerste vier verzen van hoofdstuk 8. Ik zal laten zien wat de samenhang is met de voorgaande hoofdstukken. En wat Paulus precies zegt in de lange moeilijke zinnen van vers 2 en 3. Hij legt daar uit wat God gedaan heeft in en door Zijn Zoon. Zodat de rechtvaardige eis van de wet in ons vervuld kan worden.
Opbouw van deze studie
- Ik zal beginnen met een terugblik op de hoofdstukken 5, 6 en 7.
- Dan kijken we hoe hoofdstuk 8 hierop aansluit
- Daarna behandel ik de eerste vier verzen van hoofdstuk 8:
- Vers 1: Geen veroordeling in Christus
- Verzen 2 en 3: Wat God heeft gedaan in en door Zijn Zoon
- Vers 4: De rechtvaardige eis van de wet
Terugblik op de voorgaande hoofdstukken
Hoofdstuk 5: Adam en Christus
Paulus stelde in hoofdstuk 5 Adam en Christus tegenover elkaar. Adam heeft de zonde, dood en veroordeling in de wereld gebracht door zijn ongehoorzaamheid. Christus heeft door Zijn gehoorzaamheid, genade en de gave van de gerechtigheid in de wereld gebracht.
Wij mensen horen van nature allemaal bij Adam. Wij zijn in Adam en hebben zijn zondige natuur geërfd. Maar als we tot geloof komen is onze positie niet langer in Adam, maar in Christus. We zijn door genade gerechtvaardigd en door het geloof verzoend met God.
Dan stelt Paulus de wet aan de orde. Nadat Adam de zonde in de wereld had gebracht, kwam daar ook de wet bij. Die zorgde ervoor dat de overtreding toenam. Maar waar de zonde toenam, nam ook de genade toe (Romeinen 5:20-21).
Dat roept een aantal vragen op over de zonde en over de wet. Die vragen beantwoordt Paulus in de hoofdstukken 6 en 7. In mijn blog Inleiding op de hoofdstukken 6, 7 en 8 geef ik een samenvatting en korte behandeling van deze vragen.
Hoofdstuk 6: Slaaf van de zonde of gehoorzaam aan de gerechtigheid?
In hoofdstuk 6 stelde Paulus twee vragen over de zonde:
Zullen we blijven zondigen omdat dan de genade toeneemt? (6:1)
En zullen we zondigen omdat we niet onder de wet zijn maar onder de genade? (6:15)
Volstrekt niet is zijn antwoord op allebei de vragen. De zonde heerst niet meer over ons, daarom hoeven we de zonde niet meer te dienen maar mogen we leven voor God.
De wet leert ons bovendien, via de wet op het huwelijk, dat een vrouw opnieuw mag trouwen als haar man gestorven is. Zo mogen wij ons, gestorven voor de wet, verbinden aan een nieuwe Meester. Vrijgemaakt van de wet mogen we ons verbinden aan Christus, zodat we vrucht kunnen dragen voor God. (7:4)
Hoofdstuk 7: Wat de wet ons geleerd heeft
In hoofdstuk 7 gaat Paulus verder in op de wet. Hij stelt daar ook twee vragen over:
Is de wet hetzelfde als de zonde? (7:7)
En is het goede (de wet) de oorzaak van mijn dood geworden? (7:13)
Het antwoord is ook nu tweemaal: “volstrekt niet”. De wet op zichzelf is heilig, rechtvaardig en goed. Maar de zonde maakt misbruik van de wet. En omdat het vlees onmogelijk de wet kan volbrengen is het de oorzaak van mijn dood geworden.
Dit was de bedoeling zegt Paulus in vers 13, omdat moest blijken hoe uitermate zondig de zonde eigenlijk is. In de laatste perikoop van hoofdstuk 7 heeft hij dat uitgewerkt. Daar kijkt hij naar de mens die probeert de wet te houden. Die mens (“ik” in dit gedeelte) ontdekt dat de zonde zó sterk en het vlees zó zwak is, dat hij de wet niet kan houden. Zelfs terwijl hij een behagen in de wet heeft en hem wíl houden.
Samenhang met hoofdstuk 8
Hoofdstuk 7 eindigde in mineur. In de verzen 14 tot en met 26 stond “ik” centraal. Zelfs als “ik” het goede wil doen, zorgt de zonde in mij ervoor dat ik het kwade doe. Ik kan hooguit naar de innerlijke mens een behagen hebben in de wet maar de wet volbrengen kan ik niet. Ik ellendig mens! De korte uitroep in vers 26 is dan: Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heer”.
In hoofdstuk 8 staat “ik” niet langer centraal. Paulus zegt in 8:2: “de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet van de zonde en van de dood. Niet ik maar de Heilige Geest speelt de hoofdrol in hoofdstuk 8. Het gaat niet om het vlees maar om de Geest.
Tegenstelling tussen vlees en Geest
De tegenstelling tussen het vlees en de Geest had Paulus al aangekondigd in Romeinen 7:5 en 6.
Romeinen 7:5-6
5 Want toen wij in het vlees waren, waren de hartstochten van de zonden, die geprikkeld worden door de wet, in onze leden werkzaam om vrucht te dragen voor de dood.
6 Maar nu zijn wij ontslagen van de wet, gestorven aan dat waaraan wij vastgebonden zaten, zodat wij in nieuwheid van Geest dienen, en niet in oudheid van letter.
Deze tegenstelling zien we verder uitgewerkt in de hoofdstukken 7 en 8. Romeinen 7:7-26 is de toelichting op vers 5. Deze verzen heb ik behandeld in studie 20: De wet leert de zonde kennen: Rom.7:7-12 en in studie 21: Inwendige strijd: Rom.7:13-26. Hoofdstuk 8 is de uitwerking van vers 6.
Vers 5 uitgewerkt in hoofdstuk 7:
In Romeinen 7:7-26 illustreert Paulus wat hij in 7:5 zegt. Hij beschrijft de strijd die er is als iemand God dient onder de wet en in het vlees. Dan zijn de hartstochten van de zonde werkzaam om vrucht te dragen voor de dood. Juist omdat ze geprikkeld worden door de wet.
Vers 6 uitgewerkt in hoofdstuk 8:
Romeinen 7:6 werkt Paulus uit in hoofdstuk 8. Maar nu zijn we gestorven voor de wet zegt vers 6. Nu dienen we in de Geest en niet langer in het vlees. Het dienen in de Geest is het onderwerp van hoofdstuk 8.
Romeinen 8:1: Geen veroordeling in Christus
Dus is er nu geen verdoemenis (veroordeling) voor hen die in Christus Jezus zijn, [die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest]
Voor de mens in Christus, is er geen verdoemenis. Dit in tegenstelling tot de staat van de natuurlijke mens die in Adam is. Eerder in deze studie heb ik al gewezen op de koppeling met hoofdstuk 5. Daar vergeleek Paulus Adam en Christus. Hij spreekt daar ook over “verdoemenis” en gebruikt hetzelfde Griekse woord κατάκριμα (=katakrima). In Romeinen 5:16 en 18 zegt hij dat door de overtreding van Adam veroordeling over alle mensen gekomen is:
Romeinen 5:18
Zoals dus door één overtreding [van Adam] de veroordeling gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, zo komt ook door één rechtvaardigheid [van Christus] de genade over alle mensen tot rechtvaardiging van het leven.
In Christus is er geen verdoemenis maar rechtvaardiging van het leven.
Tussen haakjes
In de (Herziene) Statenvertaling lezen we in 8:1 nog de extra zin: “die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest”. Dat is jammer, want zo lijkt er een extra voorwaarde te zijn. Alleen als je in Christus bent én niet wandelt naar het vlees maar naar de Geest, is er geen veroordeling. Maar deze toevoeging hoort hier niet te staan en komt waarschijnlijk uit vers 4. De nieuwere Bijbelvertalingen laten het terecht weg omdat het in de betere handschriften ontbreekt.
Dit vers is een korte, krachtige bevestiging van wat het betekent voor de gelovige om in Christus te zijn. In Christus Jezus is er geen verdoemenis.
Romeinen 8:2 en 3: Wat God heeft gedaan in en door Zijn Zoon
2 Want de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet van de zonde en van de dood.
3 Want wat voor de wet onmogelijk was, krachteloos als zij was door het vlees, dat heeft God gedaan: Hij heeft Zijn eigen Zoon gezonden in een gedaante gelijk aan het zondige vlees en dat omwille van de zonde, en de zonde veroordeeld in het vlees,
In de verzen 2 en 3 legt Paulus nog een keer uit waarom er geen veroordeling is voor hen die in Christus Jezus zijn. Hij vat daarbij heel kort samen wat hij al in de hoofdstukken 6 en 7 heeft uitgelegd. Hij gebruikt, net zoals in 7:22 en 23, het woord “wet” in verschillende betekenissen. Hij heeft het over:
- de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus (vers 2)
- de wet van de zonde en van de dood (vers 2)
- de wet die krachteloos was door het vlees (vers 3)
De wet van de Geest van het leven in Christus
Deze “wet” is de heerschappij van de genade, het nieuwe verbond. In Romeinen 3:27 spreekt Paulus over “de wet van het geloof” die hij stelt tegenover de “wet van de werken”.
De wet van de zonde en van de dood
Dit is de heerschappij, de macht, van zonde en dood. Door het woord “wet” te gebruiken, legt Paulus een verband met het oude verbond, de wet van Mozes. Want hoewel die wet in zichzelf heilig en rechtvaardig en goed is, brengt ze voor de mens de dood teweeg. Paulus heeft in Romeinen 7:9 gezegd: “Toen het gebod kwam is de zonde levend geworden maar ik ben gestorven”.
In 2 Korinthe 3 zet Paulus het oude en nieuwe verbond naast elkaar. Het is verhelderend om dat hoofdstuk te lezen naast ons gedeelte uit Romeinen 8. Hij noemt daar de wet een bediening des doods en zet hem tegenover de bediening van de Geest.
2 Korinthe 3:7-9
7 Als nu de bediening van de dood, met letters in stenen gegrift, in heerlijkheid was, zodat de Israëlieten [hun] ogen niet op het gezicht van Mozes gericht konden houden vanwege de heerlijkheid van zijn gezicht, [hoewel] die tenietgedaan zou worden,
8 hoeveel te meer zal dan de bediening van de Geest in heerlijkheid zijn?
9 Want als de bediening van de verdoemenis al heerlijkheid geweest is, veel meer is de bediening van de gerechtigheid overvloedig in heerlijkheid.
De wet die krachteloos was door het vlees
Deze “wet” is zonder meer de wet van Mozes. Deze wet was niet in staat om de mens te rechtvaardigen voor God. Dat heeft Paulus uitgebreid geïllustreerd in het laatste gedeelte van hoofdstuk 7 (7:14-26).
De zonde veroordeeld in het vlees
De wet kon ons niet rechtvaardigen omdat ons vlees, onze zondige natuur, niet in staat was de wet te volbrengen. Maar hoe dan wel? God heeft het Zelf gedaan zegt vers 3. Hij heeft Zijn eigen Zoon gestuurd. Die is mens geworden, gelijk aan het zondige vlees. En in Zijn vlees is de zonde geoordeeld aan het kruis. Dit is de kern van het evangelie.
Jesaja had dit al geprofeteerd: “Maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen”. (Jesaja 53)
Romeinen 8:4: De rechtvaardige eis van de wet
4 opdat de rechtvaardige eis van de wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest.
Nu kan de rechtvaardige eis van de wet in ons vervuld worden. Namelijk wanneer wij wandelen naar de Geest. Ons vlees is immers al geoordeeld omdat we mét Christus gestorven zijn (Romeinen 6:6-8). Daarom kan Paulus in de Galatenbrief zeggen:
Galaten 2:20
Ik ben met Christus gekruisigd; en niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij; en voor zover ik nu in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven.
Tot slot
We hebben in deze studie een begin gemaakt met hoofdstuk 8. Het is een hoogtepunt in de Romeinenbrief. Veel onderwerpen die Paulus eerder in de brief aangedragen heeft, brengt hij hier bij elkaar en rondt hij af. Hij begint met de belangrijke conclusie dat er geen veroordeling is voor hen die in Christus zijn. In de rest van dit hoofdstuk zal hij uitvoerig spreken over de Geest. Als het goed is worden degenen die in Christus zijn door de Geest geleid. Zij wandelen naar de Geest en niet naar het vlees. Wat dat inhoudt gaan we zien in de volgende studie, waar we verder gaan met Romeinen 8:5-11.
Eerdere studies van Romeinen zijn hier te vinden: Romeinen studies
Prachtig Jolande, zo mooi uitgelegd….
Ook zo mooi dat je laat zien de woorden van Paulus in andere brieven 2 Kor en Gslaten.
Dankjewel….lieve groet en zegen…