Inleiding
De vorige studie was een inleiding op de hoofdstukken 9, 10 en 11. Daar heb ik de grote lijnen van deze hoofdstukken laten zien. Paulus geeft antwoord op de vraag of God wel trouw is aan Zijn beloften. En op de vraag of Israël geheel verworpen is, nu de redding naar de heidenen is gegaan.
Deze hoofdstukken zijn misschien wel de moeilijkste van de Romeinenbrief. Ze worden helaas vaak verkeerd begrepen. Als je de inleidende studie nog niet hebt gelezen, dan is hier de link: Inleiding op de hoofdstukken 9, 10 en 11. Het is zeker nuttig om die studie eerst te lezen.
Het is belangrijk om te beseffen dat Paulus in deze hoofdstukken niet de uitverkiezing van individuele personen leert. Om deze hoofdstukken goed te begrijpen, moeten we naar de context van de hele brief kijken. Het gaat om Gods plan voor het Joodse volk enerzijds en de gemeente uit Jood en heiden anderzijds.
Opbouw van deze studie
In deze studie kijken we naar de eerste vijf verzen. In deze verzen zet Paulus de probleemstelling neer waar hij de komende hoofdstukken een antwoord op zal geven.
Romeinen 9:1, 2 en 3: Verdriet van Paulus
1 Ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet en mijn geweten getuigt mee door de Heilige Geest,
2 dat het een grote bron van droefheid voor mij is, en een voortdurende smart voor mijn hart.
3 Want ik zou zelf wel wensen vervloekt te zijn, weg van Christus, ten gunste van mijn broeders, mijn verwanten wat het vlees betreft.
In de eerste drie verzen beschrijft Paulus zijn verdriet. Waarover hij verdrietig is, zegt hij niet met zoveel woorden. We moeten het uit de verzen 3 tot en met 5 halen. In vers 3 spreekt hij de wens uit dat hij wel zou willen ruilen met zijn broeders naar het vlees: “Ik zou zelf wel wensen vervloekt te zijn, weg van Christus”. Uit deze woorden kunnen we opmaken dat nu, zonder die ruil, zijn broeders naar het vlees vervloekt zijn, weg van Christus. Vervloekt is het Griekse “anathema”. In de Septuagint, het Griekse Oude Testament wordt dit woord gebruikt voor de ban(vloek). De NBG51 vertaalt dan ook met:
3 Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees;
Zij zijn verbannen, weg van Christus. Zij missen, als volk, al die heerlijke voorrechten die Paulus in de voorgaande hoofdstukken behandeld heeft. In plaats van dat zij tot zoon gesteld worden, zijn zij verbannen. Hoewel zij van oudsher horen bij het volk waaraan God de wet had gegeven en de verbonden en de beloften, staan zij er nu buiten. Paulus zou er heel wat voor over hebben dat het anders was.
Romeinen 9:4 en 5: Opsomming van de voorrechten van de Joden
4 Zij zijn immers Israëlieten; voor hen geldt de aanneming tot kinderen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de [ere]dienst en de beloften.
5 Tot hen behoren de vaderen, en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus voortgekomen, Die God is, boven alles, te prijzen tot in eeuwigheid. Amen!
Alle voorwaarden leken gunstig voor de Israëlieten om het evangelie van Jezus Christus te ontvangen en aan te nemen. In Romeinen 3:1 en 2 had Paulus al gesproken over het voorrecht dat de woorden van God aan hen waren toevertrouwd. Hier in hoofdstuk 9 is een opsomming van nog eens acht voorrechten die golden voor de Israëlieten:
- Vers 4
- voor hen geldt de aanneming tot kinderen (zoonstelling)
- en de heerlijkheid
- en de verbonden
- en de wetgeving
- en de eredienst
- en de beloften.
- Vers 5
- Tot hen behoren de vaderen,
- en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus voortgekomen,
We zullen de voorrechten één voor één bekijken.
Vers 4: Zoonstelling, heerlijkheid, verbonden, wetgeving, eredienst en beloften.
Zoonstelling
Voor hen geldt de aanneming tot kinderen. In het Grieks is het één woord: υἱοθεσία (huiothesia) = zoonstelling. Dit belangrijke woord gebruikte Paulus ook in hoofdstuk 8 waar hij tegen de gelovigen zegt in vers 15: “maar u hebt de Geest van zoonstelling ontvangen, door Wie wij roepen: Abba, Vader!”. Zie ook Romeinen 8:23.
In deze studie: Het leven door de Geest (3): Rom.8:12-17 behandel ik Romeinen 8:15 over de aanstelling tot zonen uitgebreid.
In het Oude Testament wordt Israël Gods zoon genoemd. De Heer zegt tegen Mozes:
Exodus 4:22
Dan moet u tegen de farao zeggen: Zo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël.
En in Hosea lezen we:
Hosea 11:1
Toen Israël een kind was, had Ik hem lief, en uit Egypte heb Ik Mijn zoon geroepen.
Nu blijkt dat gelovigen uit de Joden én de heidenen tot zonen gesteld worden.
Heerlijkheid
In het Oude Testament wordt de heerlijkheid van de Heere geopenbaard bij speciale gelegenheden of op speciale plaatsen. Bijvoorbeeld tijdens de verbondssluiting op de berg Sinaï.
Exodus 24:16-17
16 De heerlijkheid van de HEERE bleef op de berg Sinaï rusten, en de wolk bedekte hem zes dagen lang. Op de zevende dag riep Hij Mozes, vanuit het midden van de wolk.
17 De aanblik van de heerlijkheid van de HEERE op de top van de berg was in de ogen van de Israëlieten als een verterend vuur.
In Exodus staat dat de Heer de Israëlieten wil heiligen door Zijn heerlijkheid:
Exodus 29:42-43
42 Het moet een voortdurend brandoffer zijn, al uw generaties door, bij de ingang van de tent van ontmoeting, voor het aangezicht van de HEERE. Daar zal Ik u ontmoeten om daar met u te spreken.
43 Daar zal Ik dan de Israëlieten ontmoeten, en zij zullen door Mijn heerlijkheid geheiligd worden.
Ook de heerlijkheid verbindt Paulus nu aan de gelovigen uit de heidenen. In Romeinen 8 spreekt hij over de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden. Zie ook Romeinen 8:30
Verbonden
God heeft in het Oude Testament meerdere verbonden gesloten. Zo is er het verbond met Abraham. In Handelingen 3 zegt Petrus tegen Israëlitische mannen:
Handelingen 3:25
U bent kinderen van de profeten en van het verbond dat God met onze vaderen sloot, toen Hij tegen Abraham zei: En in uw Nageslacht zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden.
Dan is er het verbond van de wet. In de Hebreeënbrief citeert de schrijver een gedeelte uit Jeremia 31:31-34 over het oude verbond en het nieuwe verbond. Het oude verbond van de wet, werd gesloten nadat het volk uit Egypte was geleid:
Hebreeën 8:9-10
9 niet overeenkomstig het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb, op de dag toen Ik hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte uit te leiden. Want zij bleven niet in Mijn verbond en Ik heb geen acht meer op hen geslagen, zegt de Heere.
10 Want dit is het verbond dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven en Ik zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.
Het nieuwe verbond was ook beloofd en aangeboden aan het huis van Israël. De Here Jezus kondigde Zelf het nieuwe verbond aan toen Hij met Zijn discipelen het laatste avondmaal hield:
Mattheüs 26:28
want dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.
Het nieuwe verbond is voor iedereen die gelooft.
Wetgeving
De wet was speciaal gegeven aan het volk Israël. God had Zijn wil aan hen bekend gemaakt. Paulus heeft in Romeinen 7 gezegd dat de wet “heilig is en het gebod heilig en rechtvaardig en goed”. In 2 Korinthe 3 noemt hij de wet een bediening des doods, maar ondanks dat was de komst van die wet in heerlijkheid:
2 Korinthe 3:7-9
7 Als nu de bediening van de dood, met letters in stenen gegrift, in heerlijkheid was, zodat de Israëlieten hun ogen niet op het gezicht van Mozes gericht konden houden vanwege de heerlijkheid van zijn gezicht, hoewel die tenietgedaan zou worden,
8 hoeveel te meer zal dan de bediening van de Geest in heerlijkheid zijn?
9 Want als de bediening van de verdoemenis al heerlijkheid geweest is, veel meer is de bediening van de gerechtigheid overvloedig in heerlijkheid.
Een bediening des doods omdat de wet het doodvonnis betekent voor de mens die hem immers niet kan houden. Maar toch ook heerlijk omdat hij vooruit wees naar het nieuwe verbond en de bediening van de Geest.
Eredienst
In Exodus en Leviticus lezen we hoe de eredienst werd ingesteld voor de Israëlieten. De Hebreeënbrief laat zien hoe die eredienst en de tabernakel vooruit wees naar de Here Jezus en het nieuwe verbond.
Hebreeën 9:1
Nu had ook het eerste verbond verordeningen voor de eredienst en het aardse heiligdom.
Hebreeën 9:9
Deze was een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd. In overeenstemming daarmee werden er gaven en slachtoffers geofferd die niet in staat waren om hem die de dienst verrichtte, wat zijn geweten betreft tot volmaaktheid te brengen.
Wij hoeven geen slachtoffers meer te brengen omdat “Christus met Zijn eigen bloed eens en voor altijd is binnengegaan in het heiligdom en daar een eeuwige verlossing teweeg heeft gebracht” (Hebreeën 9:12). Paulus noemt het onze redelijke eredienst als we onszelf beschikbaar stellen.
Romeinen 12:1
Ik roep u er dan toe op, broeders, door de ontfermingen van God, om uw lichamen [aan God] te wijden als een levend offer, heilig en voor God welbehaaglijk: dat is uw redelijke godsdienst (eredienst).
Beloften
Zoals er meerdere verbonden zijn, zijn er ook meerdere beloften. Een belangrijke belofte die in de Romeinenbrief eerder aan de orde is geweest, is die aan Abraham:
Romeinen 4:13
Want niet door de wet is de belofte aan Abraham of zijn nageslacht gedaan dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door de gerechtigheid van het geloof.
De belofte aan Abraham werd gedaan vanwege zijn geloof. Daarom geldt hij ook voor de gelovigen na hem:
Romeinen 4:16
Daarom is het uit het geloof, opdat het zou zijn naar genade, met als doel dat de belofte zeker zou zijn voor het hele nageslacht, niet voor dat wat uit de wet alleen is, maar ook voor dat wat uit het geloof van Abraham is, die een vader is van ons allen,
De belofte is dus voor iedereen die gelooft. Dat schrijft Paulus ook aan de Galaten:
Galaten 4:28
Wij nu, broeders, zijn kinderen van de belofte, net zoals Izak.
Andere beloften
In Handelingen 1:4 verwijst Lukas naar de belofte van de Vader. Dat is de belofte van de Heilige Geest. Daarom zegt Petrus in zijn Pinkstertoespraak:
Handelingen 2:33
Hij dan, Die door de rechterhand van God verhoogd is en de belofte van de Heilige Geest ontvangen heeft van de Vader, heeft dit uitgestort wat u nu ziet en hoort.
Dan was er de belofte aan David dat hij de Messias zou voortbrengen. Iemand die voor eeuwig op de troon zou zitten (2 Samuel 7:12-14 en Jeremia 23:5). Paulus zegt in Antiochië tegen de Israëlitische mannen daar:
Handelingen 13:23
Uit zijn nageslacht heeft God voor Israël, volgens de belofte, de Zaligmaker Jezus doen voortkomen,
In de Efeze brief legt Paulus uit dat de heidenen medeerfgenamen zijn van de belofte:
Efeze 3:6
namelijk dat de heidenen mede-erfgenamen zijn en tot hetzelfde lichaam behoren en mededeelgenoten zijn van Zijn belofte in Christus, door het Evangelie,
Vers 5: De vaderen en de afkomst van Christus naar het vlees
De vaderen
Tot hen behoren de vaderen. De Israëlieten stamden af van de aartsvaders Abraham, Izaäk en Jakob. Paulus zegt dat ze geliefden zijn omwille van die vaderen:
Romeinen 11:28
Zij Israël zijn weliswaar wat het Evangelie betreft vijanden vanwege u, maar wat de verkiezing betreft geliefden vanwege de vaderen.
Maar er is ook kritiek op het feit dat de Israëlieten zich hier achter verschuilden. Zo zegt de Here Jezus:
Mattheüs 3:9
en denk niet dat u bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader; want ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken.
Hoewel de Israëlieten naar het vlees afstammen van Abraham, is nu iedere gelovige een kind van Abraham. Hij is een vader voor ons allen heeft Paulus gezegd in Romeinen 4:16.
Christus is, wat het vlees betreft, uit hen voortgekomen
Mattheus begint zijn evangelie met een geslachtsregister waaruit blijkt dat Jezus de zoon van David en de zoon van Abraham is. Hij vindt het belangrijk om te laten zien dat Jezus de beloofde Messias is uit het geslacht van David.
Paulus begon ook deze brief met de woorden dat Christus naar het vlees geboren is uit het geslacht van David:
Romeinen 1:3-4
[het evangelie van God]
3 ten aanzien van Zijn Zoon, Die wat het vlees betreft geboren is uit het geslacht van David.
4 Wat de Geest van heiliging betreft, is met kracht bewezen dat Hij de Zoon van God is, door Zijn opstanding uit de doden, namelijk Jezus Christus, onze Heere.
Wat een voorrecht om het volk te zijn waaruit de Heiland en Redder van de wereld is voortgekomen.
Tot slot
Paulus bracht hier zijn probleemstelling naar voren. In deze vijf verzen wordt duidelijk dat ondanks alle beloften, verbonden en voorrechten die het natuurlijke Israël bezat, zij in meerderheid Christus hebben afgewezen. Dat roept de vraag op of Gods Woord heeft gefaald. Al die beloften zijn nu immers terecht gekomen bij een heel ander volk, de gemeente bestaand uit Joden en heidenen.
In de volgende studie (De vrijmacht van de verkiezing (1): Rom.9:6-14) zullen we dieper ingaan op de vraag of God wel trouw is aan Zijn beloften.
Alle voorgaande studies over Romeinen zijn hier te vinden: Blog Romeinenbrief