Inleiding
We zijn nog middenin de hoofdstukken 9, 10 en 11 waar Paulus de plaats van Israël in Gods plan aan de orde stelt. In het eerste deel van Romeinen 10 lazen we dat veel Israëlieten zich niet aan de gerechtigheid van God hebben onderworpen. Zij bleven proberen om door de wet gerechtvaardigd te worden. Maar inmiddels is het einddoel van de wet gekomen: Christus. Ze zouden in Hem moeten geloven en Hem aanroepen.
We eindigden de vorige studie met vers 13 waar Paulus citeert uit Joël: Ieder die de Naam van de Heer zal aanroepen, zal zalig worden. Dat geldt niet alleen voor Israëlieten, maar ook voor heidenen. Alle mensen kunnen de Naam van de Heer aanroepen om gered te worden. Daarom wordt het evangelie gepredikt.
Dat brengt Paulus op dit tweede, praktische gedeelte in Romeinen 10. Om gered te worden, hoef je alleen de Naam van de Here Jezus aan te roepen. Waarom doet niet iedereen dat? Paulus noemt een aantal redenen die mensen als excuus zouden kunnen gebruiken. Vragen zoals: heeft God wel iemand gestuurd? Hebben ze het evangelie wel gehoord? Hebben ze de kans gekregen om het te begrijpen?
opbouw van deze studie
- Verzen 13 en 14: Welke Naam roepen we aan?
- We kijken eerst nog een keer naar vers 13. Ik zal laten zien hoe dit vers je kan helpen in een gesprek met Jehova getuigen,
- Dan kijken we naar de tegenwerpingen, de ‘hoe’ vragen van vers 14,
- Verzen 15, 16 en 17: Het evangelie is verkondigd, maar niet allen hebben geluisterd
- Verzen 18-21: Was het te moeilijk voor Israël om het evangelie te begrijpen?
Romeinen 10:13 en 14: De Naam en de bezwaren
13 Want ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zal zalig worden.
14 Hoe zullen zij dan Hem aanroepen in Wie zij niet geloven?
En hoe zullen zij in Hem geloven van Wie zij niet gehoord hebben?
En hoe zullen zij horen zonder iemand die predikt?
En hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden worden?
Vers 13: Joël 2
Paulus citeert in vers 13 de profeet Joël 2:32. In de context van het boek Joël, gaat het over redding na het aanroepen van de Naam van de Heer op de dag van het oordeel. Maar volgens Paulus is deze belofte voor alle mensen en in elke tijd. Iedereen die de Naam van de HEERE aanroept, zal behouden worden.
Welke Naam moeten we aanroepen om gered te worden?
Welke Naam moeten we aanroepen? De Bijbelvertaling van de Jehova getuigen (de Nieuwewereldvertaling van het Wachttorengenootschap) vertaalt in Romeinen 10:13 met: Want ‘iedereen die de naam van Jehovah aanroept, zal worden gered’. Maar in de context van Romeinen 10 is duidelijk dat Paulus bedoelt dat we Christus moeten aanroepen. Het woord van geloof, uit vers 8, is dat je met je mond de Here Jezus belijdt (vers 9). Zijn Naam moet worden aangeroepen. Paulus gelooft dat de Here Jezus Christus Dezelfde is als Jehova uit het geciteerde Joël. Een krachtig argument tegen de leer van het Wachttorengenootschap. Zij leren dat Jezus schepsel van Jehova is, een mindere god.
De vragen in vers 14 bevestigen dat Paulus, Jezus op het oog heeft. Hoe zullen ze Hem aanroepen in Wie ze niet geloven? En geloven in Hem van Wie ze niet gehoord hebben? De Israëlieten die Paulus hier als eerste aanspreekt, hadden van jongs af aan over Jehova gehoord en geloofden in Hem. Maar om gerechtvaardigd te worden moeten zij de Naam van de Here Jezus aanroepen.
Vers 14: Bezwaren
Paulus stelt zich voor dat er nu allemaal bezwaren ingebracht kunnen worden. Hij stelt vier vragen die beginnen met “hoe?”. Om zijn redenering te begrijpen kunnen we het beste met de laatste vraag beginnen en van achter naar voor lezen. Wat als er niemand gestuurd is om het te vertellen? Dan is het niet gepredikt en dan hebben ze het niet gehoord. En als ze het niet gehoord hebben, dan kunnen ze niet geloven, en zullen ze die Naam niet aanroepen.
Het is een argument wat ook nu vaak naar voren wordt gebracht. Wat als mensen nog nooit van Jezus gehoord hebben? Wat als mensen het niet begrepen hebben? Paulus antwoordt in de verzen 15, 16 en 17 met een beroep op het Oude Testament.
Romeinen 10:15-17: Door lieflijke voeten verkondigd
15 Zoals geschreven staat: Hoe lieflijk zijn de voeten van hen die vrede verkondigen, van hen die het goede verkondigen!
16 Maar zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest. Jesaja zegt namelijk: Heere, wie heeft onze prediking geloofd?
17 Zo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord van God.
Vers 15: Lieflijke voeten
Eerst wijst Paulus op Jesaja 52:7 waar Jesaja geprofeteerd heeft over lieflijke voeten die vrede zouden verkondigen. Opmerkelijk dat hij spreekt over lieflijke voeten, niet lieflijke lippen of monden die vrede verkondigen. Voeten verwijst naar het uitzenden van predikers. Het zijn hun voeten die ze overal brengen om het goede nieuws te laten horen. Denk ook aan de uitzending van de twaalven (Mattheüs 10:1-15) en de zeventig door de Here Jezus (Lukas 10:1-20). Als de boodschap van het evangelie niet aangenomen werd, moesten zij het stof van hun voeten schudden en naar een andere stad gaan.
Vers 16: Niet allemaal geluisterd
God heeft altijd gezorgd voor predikers, in de tijd van Jesaja en nu. Maar de luisteraars hebben niet allemaal gehoor gegeven aan het evangelie. Ook in de tijd van Jesaja luisterden velen niet naar de profeet. Paulus citeert Jesaja 53:1: “wie heeft onze prediking geloofd?”. Jesaja 53 gaat over het lijden van de Knecht van de Heer, waarin wij de Here Jezus herkennen. Zoals toen velen niet luisterden naar Jesaja, zo luisteren ook velen nu niet naar de boodschappers van het evangelie.
Vers 17: Geloof is uit het gehoor
Toch zou juist het luisteren moeten leiden tot geloven. Geloof volgt als het goed is, op het horen van de evangelieboodschap. Wat men hoort is het Woord van God (vers 17).
Romeinen 10:18-21: Hebben ze het niet begrepen?
18 Maar ik zeg: Hebben zij het dan echt niet gehoord? Zeker wel: Hun geluid is over heel de aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden van de wereld.
19 Maar ik zeg: Heeft Israël het dan niet begrepen? Ten eerste is het Mozes die zegt: Ik zal u jaloers maken door wat geen volk is; door een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken.
20 En Jesaja durft het aan te zeggen: Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten, Ik heb Mij geopenbaard aan hen die naar Mij niet vroegen.
21 Met het oog op Israël zegt Hij echter: Heel de dag heb Ik Mijn handen uitgebreid naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk.
Als het horen van het evangelie tot geloof leidt, hoe kan het dan dat zovelen niet geloven? Hebben ze het dan echt niet gehoord? Paulus beantwoordt eerst de vraag voor alle mensen (vers 18). Dan gaat hij in op Israël. Die hebben het zeker wel gehoord, maar hebben ze het niet begrepen?
Vers 18: Antwoord voor alle mensen
Paulus zegt in vers 18 dat hun geluid over heel de aarde is uitgegaan. Heeft hij het over de predikers die gezonden zijn? Daar lijkt het wel op, maar hij citeert Psalm 19:5. In de context van de Psalm gaat het niet over menselijke predikers die de boodschap tot de einden van de wereld brengen. Het gaat over de schepping en de kennis die daardoor verspreid wordt.
Slaat Paulus met dit citaat de plank mis? Of gaat hij erg vrij om met de tekst van Psalm 19? Ik denk dat hij deze woorden bewust gebruikt en de oorspronkelijke betekenis mee laat wegen in zijn argument. God heeft Zich in en door Zijn schepping bekend gemaakt aan de mensen, tot de einden van de wereld. Hetzelfde argument heeft hij ook in het eerste hoofdstuk gebruikt:
Romeinen 1:20
Want de dingen van Hem die onzichtbaar zijn, worden sinds de schepping van de wereld uit Zijn werken gekend en doorzien, namelijk én Zijn eeuwige kracht én Zijn Goddelijkheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn.
God heeft predikers gestuurd, maar ook de schepping getuigt van Zijn aanwezigheid.
Verzen 19, 20 en 21: Antwoord voor Israël
Dan richt hij zich op de Israëlieten. Zij hadden het in ieder geval gehoord. Aan hen waren immers de woorden van God toevertrouwd (Romeinen 3:2). Hebben zij het dan niet begrepen? Paulus haalt eerst Mozes aan. Hij citeert hiervoor opnieuw uit het laatste gedeelte van Deuteronomium:
Deuteronomium 32:21
Zíj hebben Mij tot na-ijver gebracht met wat geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun nietige afgoden. Ík zal hen daarom jaloers maken door wat geen volk is, door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken.
Mozes heeft gezegd dat God het volk jaloers zou maken door Zich te verbinden aan een ander volk. Daarmee profeteerde Mozes over de gemeente. Dat volk, dat hij dwaas noemt, heeft het evangelie, in tegenstelling tot Israël, wel begrepen. Dat betekent dat het niet te moeilijk is. Dat volk noemt Paulus nogmaals met een citaat uit Jesaja 65:
Jesaja 65:1 en 2
1 Ik ben gezocht door hen die naar Mij niet vroegen, Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten. Tegen het volk (גוי goy) dat Mijn Naam niet aanriep heb Ik gezegd: Zie, hier ben Ik, zie, hier ben Ik.
2 De hele dag heb Ik Mijn handen uitgespreid naar een opstandig volk (עם ‘am), dat de weg gaat die niet goed is, naar hun eigen gedachten;
Paulus haalt twee teksten aan die in Jesaja ook direct op elkaar volgen. Het eerste deel past hij toe op de heidenen. Het woord voor ‘volk’ wat Jesaja in vers 1 gebruikt is ‘goy’: heidenen. Zij hebben God gevonden, zonder veel moeite te doen. Zij waren niet specifiek op zoek naar de God van Abraham, Izak en Jakob, maar gaven gehoor aan de boodschap van het evangelie. Toen maakte God Zich aan hen bekend: Zie, hier ben Ik.
Maar het volk in vers 2 van Jesaja 65 is Israël. Jesaja gebruikt het woord ‘am’. Dat is het volk waar God Zich lang geleden aan verbonden had. Hij had ze uitgeleid uit Egypte en een land gegeven. Maar ze waren opstandig en ongehoorzaam geweest.
Tot slot
De Israëlieten hadden geen excuus voor het niet aanroepen van de Naam van de Here Jezus. Het evangelie is gepredikt en het was niet te moeilijk. Zelfs de heidenen, ‘dwaas’ als ze zijn, konden het begrijpen. Maar Israël volgde zijn eigen plan en onderwierp zich niet aan de gerechtigheid van God. Paulus wijst erop dat het ongeloof van de Israëlieten in zijn tijd, niet zoveel verschilt van het ongeloof vroeger. In het verleden werden de profeten ook niet geloofd. Bovendien hebben ze geprofeteerd over het ongeloof in de toekomst.
We moeten ons realiseren dat Paulus hier de grote lijnen schetst. Want lang niet alle heidenen hebben het evangelie gehoorzaamd. En ook niet alle Israëlieten hebben het afgewezen. Gelukkig zijn er ook in Israël velen die het evangelie wel gehoorzaam waren.
Bovendien is er een hoopvolle toekomst voor het volk van God. Het volgende hoofdstuk begint met de vraag: Heeft God zijn volk verstoten? Volstrekt niet! Daar gaan we de volgende keer mee verder als we aan hoofdstuk 11 beginnen.
Direct naar de volgende studie: Beloften voor Israël: Rom.11:1-10
Kijk hier voor alle studies van Romeinen die online staan: Blog Romeinenbrief
Vragen of opmerkingen zijn altijd welkom.
Mooie uitleg, overzichtelijk! Ter aanvulling: In het engels wordt vs 17 vertaald met: faith cometh by hearing. Dat vind ik een mooie vertaling. Geloof kan komen door het horen. Het horen van wat? Het Griekse woord dat gebruikt is voor “Woord’ is Rema (gesproken woord) en niet Logos (geschreven woord). Dat betekent dat het gesproken Woord van God geloof kan voortbrengen. Dus het gaat echt om prediken, praten, vertellen naar Gods inspiratie, Zijn Goede Nieuws. Een interpretatie zou ongeveer kunnen zijn: Geloof kan komen als er gesproken wordt met de inspiratie van God ( naar Zijn waarheid / Zijn wil?).… Lees verder »
Dankjewel voor je aanvulling Doortje! Mooi, ik vond vers 17 best lastig. De nadruk ligt inderdaad op het gaan (voeten) en het prediken (woord) van het goede nieuws.
De Here Jezus gebruikt Rema ook in het Hogepriesterlijk gebed:
Johannes 17:8 Want de woorden (Rema) die U Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, en zij hebben ze aangenomen, en zij hebben daadwerkelijk erkend dat Ik van U uitgegaan ben, en hebben geloofd dat U Mij gezonden hebt.