Inleiding
We beginnen aan het laatste hoofdstuk van de Romeinenbrief. Het is een hoofdstuk vol met namen en afsluitende woorden. Maar niet afhaken alsjeblieft, want dit is een prachtig hoofdstuk waar we het hart van Paulus zien. We zien zijn liefde en waardering voor mensen, zijn erkenning van hun inzet, en zijn verbondenheid met broeders én zusters.
Paulus groet vele gelovigen in Rome en noemt in deze verzen maar liefst 26 personen bij naam. Van velen noemt hij niet alleen de naam maar benoemt ook een karaktereigenschap, geeft een compliment of beschrijft wat hen samenbindt.
Hoewel Paulus de gemeente in Rome niet had gesticht en er nooit geweest was, is deze lijst met groeten de langste die we van Paulus hebben.
Romeinen 16:1 en 2: Febe, dienares uit Kenchreeën
1 En ik beveel u Febe, onze zuster, aan, die een dienares is van de gemeente die in Kenchreeën is,
2 opdat u haar ontvangt in de Heere op een wijze die de heiligen waardig is, en haar bijstaat in elke zaak waarin zij u nodig heeft, want ook zij heeft zelf bijstand verleend aan velen, ook aan mijzelf.
Febe
Paulus begint met het aanbevelen van Febe. Zij is blijkbaar de zuster die de brief bezorgt in Rome. Ze is een dienares (diakonos) van de gemeente in Kenchreeën, een havenstad dichtbij Korinthe, van waaruit Paulus de brief schreef. Febe betekent ‘stralend’ en was een bijnaam van de godin Artemis. Waarschijnlijk had ze dus een heidense achtergrond.
De gelovigen moeten haar een warm welkom geven en haar helpen bij alles wat ze nodig heeft. Want zij heeft ook Paulus en anderen geholpen en bijstand verleend. Dit kan praktische of financiële hulp zijn geweest. Dat is de heiligen waardig, dat is hoe gelovigen met elkaar omgaan.
Romeinen 16:3-5: Priscilla en Aquila
3 Groet Priscilla en Aquila, mijn medearbeiders in Christus Jezus.
4 Zij hebben voor mijn leven hun hals gewaagd. Niet alleen ik ben hun dankbaar, maar ook alle gemeenten van de heidenen.
5 Groet ook de gemeente bij hen aan huis. Groet mijn geliefde Epenetus, die de eersteling is voor Christus van Achaje.
Priscilla en Aquila
Vervolgens groet Paulus zijn medearbeiders Priscilla en Aquila. Zij zijn een echtpaar die we voor het eerst tegenkomen in Handelingen 18 als Paulus vanuit Athene naar Korinthe is gereisd.
Handelingen 18:1-2
1 En hierna ging Paulus uit Athene weg en kwam in Korinthe.
2 En hij trof er een Jood aan van wie de naam Aquila was, afkomstig uit Pontus, die onlangs uit Italië gekomen was, en Priscilla, zijn vrouw (omdat Claudius bevolen had dat al de Joden uit Rome weg moesten gaan) en hij ging naar hen toe.
Dit is tijdens de tweede zendingsreis van Paulus. Aquila en Priscilla zijn in Korinthe omdat Claudius, omstreeks 49 na Christus, alle Joden uit Rome weggestuurd had. Paulus blijft bij hen omdat ze hetzelfde beroep hebben, ze zijn tentenmakers. Hij blijft er enkele jaren en vertrekt dan samen met hen naar Efeze. (Handelingen 18:18 en 19).
Paulus reist alleen verder naar Jeruzalem en laat Priscilla en Aquila achter in Efeze. Zij blijven daar langere tijd en hebben een gemeente aan huis. Tijdens Paulus’ derde zendingsreis schrijft hij de eerste Korinthebrief vanuit Efeze (rond 55 na Christus). Hij groet de Korinthiërs ook namens Aquila en Priscilla en de gemeente bij hen thuis:
1 Korinthe 16:19
U groeten de gemeenten van Asia. In de Heere groeten u hartelijk Aquila en Priscilla met de gemeente in hun huis.
Enkele jaren later zijn Aquila en Priscilla teruggekeerd naar Rome en hebben daar een gemeente aan huis, zoals blijkt uit de groet van Paulus, hier in Romeinen 16:3-5.
Aan het eind van de tweede Timotheüsbrief vraagt Paulus aan Timotheüs om dit echtpaar de groeten te doen. Waarschijnlijk bevinden zij zich dan opnieuw in Efeze:
2 Timotheüs 4:19
Groet Prisca en Aquila, en het huis van Onesiforus.
Paulus heeft intensief met dit echtpaar samengewerkt en zij hebben zelfs hun leven voor hem op het spel gezet. Zij hebben op meerdere plaatsen een gemeente aan huis gehad. In ieder geval in Rome, in Korinthe en in Efeze.
Epenetus
Paulus groet vervolgens ‘mijn geliefde Epenetus’. Zijn naam betekent prijzenswaardig en hij was de eerste die tot geloof gekomen was in Asia. De Herziene Statenvertaling heeft hier Achaje maar de betere lezing is Asia. “Asia” verwijst in het Nieuwe Testament naar de Romeinse provincie Asia, die in het zuidwesten van Klein-Azië lag. Dat is het huidige Turkije.
Verschillende kerken in de Romeinse provincie Asia waren ontstaan toen Paulus de hoofdstad Efeze als uitvalsbasis gebruikte (Handelingen 19:10). Kolosse, Laodicea en Hiërapolis en ook de gemeenten die we kennen vanuit Openbaring: Smyrna, Pergamus, Thyatira, Sardis en Filadelfia (Openbaring 1:11).
Epenetus was de eerste die in deze streek door de prediking van Paulus tot geloof was gekomen. Geen wonder dat hij een speciale groet krijgt.
Romeinen 16:6-9: Groeten aan trouwe medewerkers
6 Groet Maria, die zich veel moeite voor ons heeft getroost.
7 Groet Andronicus en Junias, mijn familieleden en mijn medegevangenen, die in aanzien zijn bij de apostelen, die al eerder dan ik in Christus waren.
8 Groet Amplias, mijn geliefde broeder in de Heere.
9 Groet Urbanus, onze medearbeider in Christus, en mijn geliefde Stachys
Maria
Maria (in de grondtekst Mariam) is een echte Joodse naam. Zij heeft veel moeite gedaan, ongetwijfeld in verband met het bekend maken van het evangelie. Het woord wat Paulus hier gebruikt heeft de betekenis van zwoegen, hard werken.
Andronicus en Junia
Deze twee zijn waarschijnlijk een echtpaar of broer en zus. In het verleden heeft men wel een man willen maken van Junia, vandaar de weergave Junias. Dat is echter een naam die verder in de oudheid niet voorkomt, terwijl Junia een veelvoorkomende vrouwennaam was. Paulus noemt hen mijn familieleden en mijn medegevangenen. Met familieleden (bloedverwanten) bedoelt Paulus dat het volksgenoten zijn (zoals hij in Romeinen 9:3, met hetzelfde woord, de Israëlieten zijn verwanten naar het vlees noemt). Ze zijn op enig moment medegevangenen geweest met Paulus.
Verder zegt Paulus dat zij in aanzien zijn onder de apostelen. Soms leest men dit alsof zij zelf apostelen waren (zie de vertaling van dit vers in de NBV). Aannemelijker is dat zij speciaal hooggeacht werden door de apostelen. Zij waren bovendien eerder tot geloof gekomen dan Paulus, dus waarschijnlijk door de prediking van de ’twaalven’.
Amplias, Urbanus en Stachys
Dan groet Paulus Amplias, die hij ook mijn geliefde in de Heere noemt. Amplias was een naam die gangbaar was onder Romeinse slaven. In de catacomben van Domitilla is een inscriptie gevonden met de naam ‘Ampliatus’. Deze wordt soms in verband gebracht met de Amplias die Paulus hier groet. Dan zou hij een slaaf geweest kunnen zijn aan het keizerlijke hof. Omdat de naam vaker voorkwam is dit niet zeker. (Bron)
Urbanus was ook een veelvoorkomende Latijnse naam onder Romeinse slaven. Paulus noemt hem een medearbeider, waaruit blijkt dat hij actief is geweest in de evangelieverkondiging.
Vervolgens groet hij ‘mijn geliefde Stachys‘. Dit is een Griekse naam. Paulus noemt geen specifieke taak of dienst in verband met Stachys, maar noemt hem wel geliefd. Dat betekent dat hij hem zeker persoonlijk goed gekend zal hebben.
Romeinen 16:10-15: Grotere kring van gelovigen
10 Groet Apelles, de beproefde dienaar in Christus. Groet hen die tot het huis van Aristobulus behoren.
11 Groet Herodion, die aan mij verwant is. Groet hen die tot het huis van Narcissus behoren, die in de Heere zijn.
12 Groet Tryfena en Tryfosa, vrouwen die zich veel moeite getroost hebben in de Heere. Groet Persis, de geliefde zuster, die zich veel moeite getroost heeft in de Heere.
13 Groet Rufus, de uitverkorene in de Heere, en zijn moeder en de mijne.
14 Groet Asyncritus, Flegon, Hermas, Patrobas, Hermes, en de broeders die bij hen zijn.
15 Groet Filologus en Julia, Nereus en zijn zuster, en Olympas, en alle heiligen die bij hen zijn.
Apelles en die van het huis van Aristobulus
Paulus groet Apelles en roemt hem omdat hij een beproefde dienaar van Christus is. Hij heeft lijden of verdrukking meegemaakt en is trouw gebleven aan Christus.
Dan groet hij hen die bij Aristobulus horen. Dat kan zijn familie zijn of/en de slaven die tot zijn huishouden behoorden. Paulus groet niet Aristobulus zelf, maar zijn huis(gezin). Dat wijst erop dat hij waarschijnlijk zelf geen christen was, of al was overleden. Er wordt wel gedacht dat deze Aristobulus de kleinzoon was van Herodes de Grote, en broer van Herodes Agrippa I. Als dat klopt, zijn de “huisgenoten” slaven of vrijgelaten mensen die in zijn dienst leefden, en tot geloof waren gekomen. Deze Aristobulus was in 49 in Rome overleden. (Bron)
Herodion en die van het huis van Narcissus
Dan groet hij Herodion, die gezien zijn naam misschien slaaf of vrijgelatene van de Herodesfamilie kan zijn geweest. Paulus zegt dat Herodion aan hem verwant is, wat betekent dat het een volksgenoot is.
En het huis van Narcissus. Wéér groet Paulus niet Narcissus zelf, maar “hen die in de Heere zijn” uit zijn huis. Sommigen in zijn huishouden waren gelovig, maar Narcissus zelf mogelijk niet. Ook bij deze persoon wordt soms gedacht aan een bekende figuur in de geschiedenis. Keizer Claudius had een secretaris met de naam Narcissus. Hij had grote invloed aan het hof, maar werd onder keizer Nero geëxecuteerd. Mogelijk zijn er personen in zijn huishouding tot geloof gekomen. (Bron)
Tryfena, Tryfosa en Persis
In vers 12 groet Paulus drie vrouwen. Tryfena en Tryfosa noemt hij samen, waarschijnlijk zijn het zussen of zelfs een tweeling. Hun namen zijn afgeleid van hetzelfde woord: truphé = sierlijk, delicaat. Deze vrouwen, van wie de namen doen vermoeden dat ze uit een verfijnd milieu komen, hebben niettemin hard gewerkt (gezwoegd!) voor de Heer.
Persis wordt ook geprezen om haar harde werken net als de andere twee vrouwen en eerder Maria (vers 6). Haar naam betekent ‘Perzische’, waarschijnlijk was zij als slavin uit Perzië gekomen. Paulus noemt haar een geliefde zuster.
Rufus en zijn moeder
Dan groet Paulus Rufus en noemt hem “de uitverkorene in de Heere”. De naam Rufus kennen we uit het evangelie van Markus. Zo heet de zoon van Simon van Cyrene, die het kruis voor de Here Jezus droeg.
Markus 15:21
En zij dwongen een voorbijganger, Simon van Cyrene, die van de akker kwam, de vader van Alexander en Rufus, dat hij Zijn kruis droeg.
Het is goed mogelijk dat het hier gaat om dezelfde Rufus. Als dat zo is, groeide Rufus op in een gezin dat op een unieke manier betrokken was geweest bij het lijden van de Here Jezus. Markus schreef zijn evangelie voor de gelovigen in Rome en sommige bijbelwetenschappers denken dat Markus de namen Alexander en Rufus noemt omdat zij bekend waren bij zijn lezers.
Paulus groet ook “zijn moeder, die ook mijn moeder is”. Hij bedoelt niet zijn biologische moeder, maar een vrouw die voor hem als een moeder is geweest.
Nog negen namen
In de verzen 14 en15 groet Paulus nog eens negen mensen bij naam, samen met “allen die bij hen zijn”. Vermoedelijk twee huiskerken binnen de gemeente van Rome.
De namen Asyncritus, Flegon, Hermas, Patrobas en Hermes (vers 14) waren gangbaar onder slaven en vrijgelatenen. Het lijkt erop dat deze gelovigen tot de lagere sociale klassen behoorden. Voor Paulus maakt dit geen verschil, hij groet hen zonder onderscheid te maken.
Schrijvers uit de tweede eeuw associëren de Hermes uit Romeinen 16:14 met een van de ‘zeventig’ die door de Heer werd uitgezonden (Lukas 10:1). Hoewel deze traditie niet door de Schrift wordt bevestigd, getuigt het wel van de hoge achting die de vroege christenen hadden voor degenen die Paulus hier begroet. (Bron)
Ook in vers 15 groet Paulus een groep gelovigen die bij elkaar horen: Filologus (zijn naam betekent “vriend van het woord”) en Julia, waarschijnlijk een echtpaar. Nereus en zijn zuster mogelijk hun kinderen. Daarnaast wordt Olympus genoemd en alle heiligen die bij hen zijn. Dit was waarschijnlijk een huiskerk die bij Filologus en Julia samenkwam.
Geen van deze negen namen komen elders in de Bijbel voor. Toch kent Paulus hen, waardeert hen, en groet hen door hun namen te noemen.
Romeinen 16:16: Groet elkaar met een heilige kus
16 Groet elkaar met een heilige kus. De gemeenten van Christus groeten u.
Paulus eindigt met de opdracht om elkaar te groeten met een heilige kus. Deze kus moest in oprechtheid gegeven worden. Om de liefde en eenheid te benadrukken die de gelovigen onderling hebben. Hoe belangrijk een welgemeende kus als begroeting was, zien we door wat Jezus erover zegt tegen Simon de Farizeeër:
Lukas 7:45
Een kus hebt gij (Simon) Mij niet gegeven, maar zij heeft, van dat Ik binnengekomen ben, niet opgehouden mijn voeten te kussen.
Jezus was bij hem uitgenodigd maar was niet met liefde begroet. Maar de zondares was gekomen en had uit liefde Zijn voeten gekust.
Tegenover de kus uit liefde, staat de verraderskus van Judas:
Lukas 22:48
En Jezus zei tegen hem: Judas, verraadt u de Zoon des mensen met een kus?
Paulus sluit ook 1 en 2 Korinthe en 1 Thessalonicenzen af met de opdracht om elkaar te groeten met een heilige kus (1 Korinthe 16:20, 2 Korinthe 13:12, 1 Thessalonicenzen 5:26).
Petrus sluit zijn eerste brief af met deze woorden:
1 Petrus 5:14
Groet elkaar met een kus van de liefde. Vrede zij u allen, die in Christus Jezus bent. Amen.
Voor ons kan deze oproep van Paulus en Petrus wat ongemakkelijk klinken. Maar in de eerste eeuw was het in de Joodse cultuur en in de Romeinse samenleving gebruikelijk om vrienden en familieleden met een kus op de wang te begroeten. Voor de eerste christenen werd het een uiting van zuivere, broederlijke liefde in Christus. In de vroege kerk ontwikkelde het zich tot een vaste handeling, vaak voorafgaand aan het Avondmaal. Mannen begroetten mannen, vrouwen begroetten vrouwen met een kus. Later werd het vervangen door een handdruk, omhelzing of vredeswens.
Ook voor ons vandaag is de opdracht om elkaar met vrede, warmte en oprechtheid te begroeten. De vorm is daarbij niet het belangrijkste, wel de oprechte liefde en eenheid waaruit de begroeting moet voortkomen.
De gemeenten van Christus groeten u, dat zijn in ieder geval de huiskerken van Korinthe en Kenchreeën, waarvandaan Paulus de brief stuurt. Hierover nog meer in de volgende studie.
Tot slot
We hebben in deze verzen het hart van Paulus gezien. Een hart dat vol liefde is voor mensen, dankbaar voor de dienstbaarheid van broeders én zusters en voor de eenheid in Christus. Paulus noemt Joden, heidenen, vrouwen die arbeiden in de Heer, slaven en vrijgelatenen, familieleden en medearbeiders. Hij maakt daarbij geen onderscheid in rang of stand, man of vrouw. Ieder wordt persoonlijk erkend, als geliefde, beproefde of toegewijde broeder of zuster.
In de volgende studie zullen we de rest van hoofdstuk 16 behandelen. Hij geeft daar nog een laatste waarschuwing tegen mensen die tweedracht zaaien. En brengt groeten over van mensen die bij hem zijn.
Heb je een vraag of opmerking over deze studie? Voel je vrij om hieronder te reageren.
Wil je een e-mail krijgen als ik een nieuwe studie heb geplaatst, meld je dan aan via de knop volgen.
Alle studies over de Romeinenbrief zijn hier te vinden: Blog Romeinenbrief
Mooi Jolande….dankjewel🙏