Beloften voor Israël: Rom.11:1-10

11 minuten lezen

Inleiding

In de vorige studie zagen we dat Israël bleef proberen om door de wet gerechtvaardigd te worden. In hoofdstuk 10 heeft Paulus uitgelegd dat ze in plaats daarvan in geloof de Naam van de Here Jezus hadden moeten aanroepen. Ze kunnen niet zeggen dat ze het evangelie niet gehoord hebben (Romeinen 10:13-17). Ook niet dat het evangelie te moeilijk was (Romeinen 10:19-20). God heeft Zich altijd liefdevol uitgestrekt naar het volk. Maar een groot deel van Israël heeft in hun ongehoorzaamheid het evangelie afgewezen. Paulus sloot af met een citaat uit Jesaja:

Romeinen 10:21
Met het oog op Israël zegt Hij echter: Heel de dag heb Ik Mijn handen uitgebreid naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk.

Jesaja had al aangekondigd dat God gevonden zou worden door een “ander volk” (Romeinen 10:20). Heidenen die wel gehoor zouden geven aan het evangelie. Dat brengt Paulus op het onderwerp van hoofdstuk 11. Als er een “ander volk” is dat de Heer wel aangenomen heeft, betekent het dat God Zijn volk definitief heeft verstoten? Gelukkig is het antwoord daarop: Nee, volstrekt niet!

Deze studie

Paulus stelt twee vragen in hoofdstuk 11. In deze studie kijken we naar de eerste vraag van Romeinen 11:1. Heeft God Zijn volk verstoten? Paulus geeft twee argumenten waaruit blijkt dat God niet compleet met Zijn volk gebroken heeft.

  1. Paulus is zelf een Israëliet (vers 1)
  2. Er is een gelovig overblijfsel in Israël, zoals er in de hele geschiedenis van het volk een gelovig overblijfsel is geweest (verzen 2 tot en met 4)

Er is dus een overblijfsel, maar de rest is verhard. Die verharding ziet Paulus ook al in het Oude Testament (verzen 7 tot en met 10).

Romeinen 11:1-4: God heeft Zijn volk niet verstoten

1 Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers ook een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.
2 God heeft Zijn volk, dat Hij van tevoren kende, niet verstoten. Of weet u niet wat de Schrift zegt in de geschiedenis van Elia, hoe hij God aanspreekt over Israël en zegt:
3 Heere, Uw profeten hebben zij gedood en Uw altaren afgebroken, en ik ben alleen overgebleven. Ook staan zij mij naar het leven.
4 Maar wat zegt het Goddelijk antwoord tegen hem? Ik heb voor Mijzelf nog zevenduizend mannen overgelaten, die de knie voor het beeld van Baäl niet gebogen hebben.

Vers 1: God heeft Zijn volk niet verstoten

Paulus stelt in de Romeinenbrief vaker een vraag om zijn onderwerp in te leiden. In dit hoofdstuk vraagt hij in vers 1 of God Zijn volk heeft verstoten. Zoals eerder in de brief gebruikt hij een sterke ontkenning: μη γενοιτο (mé genoito): „volstrekt niet,” „dat zij verre”. 

In de manier waarop Paulus de vraag stelt, krijgen we al een aanwijzing over het antwoord. Hij zegt niet “Heeft God Israël verstoten?” Maar: “Heeft God Zijn volk verstoten”. Nee, het is en blijft Zijn volk. Paulus geeft in de volgende verzen twee bewijzen waaruit blijkt dat God Zijn volk niet heeft verstoten.

Paulus is een Israëliet

Ten eerste is Paulus zelf een Israëliet. Hij is een nazaat van Abraham, uit de stam Benjamin. Hij heeft het evangelie aangenomen. In de brief aan de Filippenzen schrijft hij dat hij gerechtvaardigd wil worden uit het geloof en niet uit de wet.

Filippenzen 3:4-9
4 Hoewel ik reden heb om ook op het vlees te vertrouwen; als iemand anders denkt te kunnen vertrouwen op het vlees, ik nog meer:
5 besneden op de achtste dag, uit het geslacht van Israël, van de stam Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, wat de wet betreft een Farizeeër,
6 wat ijver betreft een vervolger van de gemeente, wat de rechtvaardigheid betreft die in de wet is, onberispelijk.
7 Maar wat voor mij winst was, dat heb ik om Christus’ wil als schade beschouwd.
8 Ja, beslist, ik beschouw ook alles als schade vanwege de voortreffelijkheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heere, om Wie ik dat alles als schade ervaren heb. En ik beschouw het als vuiligheid, opdat ik Christus mag winnen,
9 en in Hem gevonden word, niet met mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof in Christus is, namelijk de rechtvaardigheid uit God door middel van het geloof;

Verzen 2, 3 en 4: De geschiedenis van Elia

Ten tweede geeft hij een argument vanuit de Schrift. Ook in de geschiedenis van Elia zien we dat God Zijn volk niet verstoot, ook als alles daarop lijkt te wijzen. De hele geschiedenis kun je lezen in 1 Koningen 18 en 19. Nadat er drie jaar geen regen is gevallen, krijgt Elia van God de opdracht om naar de goddeloze koning Achab te gaan. Elia gaat op de berg Karmel de strijd aan met de profeten van Baäl. Hij daagt het volk uit om te kiezen wie zij willen volgen, God of Baäl.

1 Koningen 18:21
Toen kwam Elia naar voren, bij heel het volk, en zei: Hoelang hinkt u nog op twee gedachten? Als de HEERE God is, volg Hem, maar als het de Baäl is, volg hem! Maar het volk antwoordde hem niet één woord.

Elia maakt een offer klaar voor de Heere, de 450 profeten van Baäl een offer voor Baäl. De God die antwoordt door het offer te verteren is de ware God. De profeten van Baäl roepen hun god tevergeefs aan. Dan roept Elia de Heer aan en Hij antwoordt met vuur en verteert het brandoffer. Elia doodt vervolgens alle profeten van Baäl. Als Achab dit aan Izebel vertelt, wil ze Elia doden en moet hij vluchten.

Elia teleurgesteld

Inmiddels is het eindelijk, na drie jaar droogte, gaan regenen. Ondanks deze twee wonderen, het verteren van het brandoffer en de regen, bekeert het volk zich niet. Elia staat er nog steeds alleen voor. Hij is teleurgesteld en bang en bidt om te mogen sterven. Maar God heeft nog een taak voor Elia. Gesterkt en aangespoord door een engel, loopt hij van Berseba naar de berg Horeb. Daar zegt hij:

1 Koningen 19:10
Hij zei: Ik heb mij zeer voor de HEERE, de God van de legermachten, ingezet. De Israëlieten hebben immers Uw verbond verlaten, Uw altaren omvergehaald en Uw profeten met het zwaard gedood. Ik alleen ben overgebleven, en zij staan mij naar het leven om het mij te benemen.

Elia moet op de berg gaan staan en is getuige van heftige natuurverschijnselen: sterke wind, een aardbeving en vuur. Daarna, in de stilte die er op volgt, verschijnt de Heere aan hem. Twee keer vraagt God: Wat doet u hier Elia (in vers 9 en 13). Twee keer antwoordt Elia dat hij zich voor de Heer heeft ingezet, maar dat de Israëlieten het verbond verlaten hebben (vers 10 en 14).

Dan krijgt Elia een nieuwe opdracht en God verzekert hem ervan dat er nog 7000 mensen over zullen blijven die Baäl niet zullen dienen:

1 Koningen 19:18
Maar Ik zal er in Israël zevenduizend overlaten, allen die de knieën niet gebogen hebben voor de Baäl, en allen van wie de mond hem niet gekust heeft.

Ook in één van de donkerste perioden van Israëls geschiedenis, was er een overblijfsel wat trouw was aan de Heer.

Romeinen 11:5 en 6: Er is een overblijfsel

5 Zo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel ontstaan, overeenkomstig de verkiezing van de genade.
6 Maar als het door genade is, is het niet meer uit de werken, anders is genade geen genade meer. En als het uit de werken is, is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer.

Verzen 5 en 6: Het gelovig overblijfsel naar de genade

In vers 5 maakt Paulus de verbinding naar zijn eigen tijd. Net zoals in de tijd van Elia is er nu een overblijfsel. Overeenkomstig de verkiezing van de genade. We moeten oppassen om bij het woord verkiezing niet te denken aan de leer van de uitverkiezing. In een eerder blog heb ik laten zien hoe on-Bijbels die leer is (zie: Inleiding op de hoofdstukken 9, 10 en 11). God verkiest geloof, en iedereen die de Heer aanroept zal gered worden (Romeinen 10:9-12).

Vers 6 benadrukt dat genade en werken elkaar uitsluiten. Dat was het grootste struikelblok voor de Joden. Zij hadden de wet ontvangen en bleven proberen om via de wet gerechtvaardigd te worden. Paulus heeft dit thema al eerder besproken in deze brief:

Romeinen 3:28
Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet.
Romeinen 4:4-5
Aan hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar wat men hem verschuldigd is.
Bij hem echter die niet werkt, maar gelooft in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid.

Dat genade en werken elkaar uitsluiten, zegt hij ook in de Galatenbrief:

Galaten 5:4
U bent van Christus losgeraakt, u die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; en daarmee bent u uit de genade gevallen.

Romeinen 11:7-10: De verharding over de anderen

7 Wat dan? Wat Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen en de anderen zijn verhard,
8 zoals geschreven staat: God heeft hun een geest van diepe slaap gegeven, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot op de dag van heden.
9 En David zegt: Laat hun tafel voor hen worden tot een strik, tot een valkuil, tot een struikelblok en tot vergelding.
10 Laat hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien en maak hun rug voor altijd krom.

Het natuurlijke Israël zocht de rechtvaardiging door de wet te houden (Romeinen 9:31 en 32 en 10:3). Zij hebben het niet gekregen. Rechtvaardiging is uit het geloof, dus het gelovige deel van Israël heeft het gekregen. Zij zijn het uitverkoren deel, het gelovig overblijfsel.

Het deel wat niet gelooft, heeft zich niet aan de gerechtigheid van God onderworpen (Romeinen 10:3). Dat heeft verharding tot gevolg. Door citaten uit het Oude Testament laat Paulus zien dat het vroeger ook zo ging.

Citaten over verharding uit het Oude Testament

Jesaja 29:10
Want de HEERE heeft over u uitgegoten een geest van diepe slaap. Gesloten heeft Hij uw ogen, de profeten; en uw hoofden, de zieners, heeft Hij omhuld.
Deuteronomium 29:4
Maar de HEERE heeft u geen hart gegeven om dat te erkennen, of ogen om te zien, of oren om te horen, tot op deze dag.
Psalm 69:23 en 24 Laat hun tafel voor hen tot een strik worden en voor hun gasten tot een val. Laat hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien; doe hun heupen voortdurend wankelen.

Paulus citeert uit de Wet, de Profeten en de Psalmen. In alle delen van de Schrift wordt over de verharding van Israël gesproken.

Vers 8: Jesaja en Mozes

In vers 8 combineert Paulus een uitspraak van Jesaja met een uitspraak van Mozes. De context in Jesaja laat zien waarom de Heere een geest van diepe slaap heeft uitgegoten over het volk. Omdat zij de Heer alleen eren met hun lippen, terwijl ze hun hart ver bij God vandaan houden (Jesaja 29:13). In Deuteronomium 29 voorziet Mozes dat het volk, ondanks de grote tekenen en wonderen die ze gezien hebben, toch de afgoden zullen gaan dienen.

verzen 9 en 10: David

In Romeinen 11:9 en 10 citeert Paulus uit psalm 69 van David (het is de moeite waard om de hele psalm te lezen). In het Nieuwe Testament wordt deze hele psalm gezien als een profetie over het lijden van de Messias. Johannes haalt psalm 69:9a en 21 aan (Johannes 2:17 en 19:28 en 29). Ook Mattheus en Markus zinspelen op deze psalm als Jezus aan het kruis hangt en zure wijn aangeboden krijgt. Petrus haalt vers 26 aan in Handelingen 1:20. Paulus citeert in Romeinen 15:3 nog een keer uit deze psalm (Psalm 69:9b). Psalm 69 gaat over de afwijzing van de Messias. Hun tafel die een valstrik moet worden, is de tafel van diegenen die Hem benauwd hebben, die Hem gesmaad hebben. Die tafel staat voor het religieuze gemeenschapsleven. Jesaja zegt in Jesaja 28:8 dat de tafels vol staan met braaksel. Er is geen plaats voor het brood en de wijn van het nieuwe verbond. Er is geen plaats voor de Here Jezus.

Merk op dat in alle citaten die Paulus gebruikt, ogen genoemd worden. Verharding heeft vaak te maken met het blind zijn of worden voor de waarheid. Ogen worden verduisterd en zien niet.

Tot slot

God heeft Zijn volk niet verstoten. Paulus is immers zelf een Israëliet. En er is een gelovig overblijfsel, zoals er altijd is geweest. Iedere Israëliet die tot geloof komt, hoort bij dat uitverkoren deel. De anderen zijn verhard en ook dat was geprofeteerd.

Zijn zij gestruikeld om te vallen en niet meer op te staan? Dat is de vraag die Paulus stelt in vers 11. Ook daar is het antwoord: Nee, volstrekt niet. Daarover meer in de volgende studie: Wortel en takken: Rom.11:11-24

Kijk hier voor alle studies van Romeinen die online staan: Blog Romeinenbrief

Vragen of opmerkingen zijn altijd welkom.
Als je mijn blog volgt, krijg je een mail als er een nieuwe blog online komt.
Volg je nog niet, zoek dan de knop “volgen” en vul je e-mail adres in. Lees je dit op een computer, dan staat de knop bovenaan. Lees je op een tablet of telefoon dan staat de knop onderaan.

Subscribe
Abonneren op
guest

0 Reacties
oudste
nieuwste
Inline Feedbacks
View all comments
0
Ben benieuwd naar jouw mening, reageer gerust!x