De eerstelingen van de Geest (2): Rom.8:26-30

9 minuten lezen

Inleiding

De vorige studie draaide om de woorden verwachten, zuchten en hoop. Zowel de schepping als wijzelf zuchten vanwege het lijden van deze tegenwoordige tijd. Maar daarbij zijn we ook vol hoop en verwachting. Wij verwachten dat ons lichaam verlost zal worden en dat we met Christus verheerlijkt zullen worden bij Zijn openbaring. Dat is onze hoop. Het woord hoop betekent niet dat het onzeker is. Hoop in de Bijbel is gegrond in geloof (Hebreeën 11:1). Paulus noemt het hoop, omdat we het nog niet zien. We verwachten als zonen van God een erfenis, met Christus, in de toekomst.

Deze verzen vormen een afsluiting van het betoog wat hij in hoofdstuk 5 was begonnen. De tweede helft van hoofdstuk 8 vormt het hoogtepunt van zijn uiteenzetting over rechtvaardiging uit geloof. En de vrede die wij door deze rechtvaardiging hebben met God (Romeinen 5:1-3).

Paulus wil ons bemoedigen door te benadrukken dat onze hoop vast staat. Ondanks het lijden wat ons overkomt is er de zekerheid van de heerlijkheid die ons wacht. Het is belangrijk om dit in gedachte te houden bij het lezen. Zonder de context kunnen deze verzen een eigen leven gaan leiden. Helaas worden de teksten van dit gedeelte nogal eens toegepast zonder te kijken naar het verband waarin ze staan. Daarom zal ik in deze studie ook enkele onjuiste toepassingen behandelen.

Opbouw van deze studie

We kijken naar de bemoediging, troost en zekerheid die Paulus in dit gedeelte geeft. Daarnaast noem ik enkele verkeerde of onzorgvuldige toepassingen van deze teksten:

  • Verzen 26 en 27: Bemoediging: De Geest komt ons te hulp door voor ons te pleiten naar de wil van God.
    • Verkeerde toepassing: Beweren dat deze teksten over tongentaal gaan
  • Vers 28: Troost: Als we lijden dan worden we getroost met de wetenschap dat alle dingen meewerken ten goede voor diegenen die God liefhebben.
    • Onzorgvuldige toepassing: Deze tekst als algemene troost gebruiken voor alle mensen en elk lijden in de wereld.
  • Verzen 29 en 30: Zekerheid: Als we God liefhebben, heeft Hij ons geroepen om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te worden.
    • Verkeerde toepassing: Deze teksten gebruiken om een leer van uitverkiezing te verdedigen.

Verzen 26 en 27: De Geest komt ons te hulp

26 En evenzo komt ook de Geest onze zwakheden te hulp, want wij weten niet wat wij bidden zullen zoals het behoort. De Geest Zelf echter pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.
27 En Hij Die de harten doorzoekt, weet wat het denken van de Geest is, omdat Hij naar [de wil van] God voor de heiligen pleit.

De eerste grote troost heeft te maken met de Trooster die ons gegeven is. De Geest komt ons te hulp in onze zwakheden. Opnieuw gebruikt Paulus hier het woord voor zuchten wat hij ook voor de schepping en voor ons gebruikte (Romeinen 8:22 en 23). De Geest pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. In het lijden wat ons overkomt, weten wij vaak niet wat we bidden zullen, zoals het behoort. We willen graag dat het lijden ophoudt, maar we willen ook bidden naar Gods wil. Hoe kunnen wij weten wat Gods wil is? Vaak zien we achteraf pas wat de Heer door het lijden heen heeft kunnen doen in ons leven. Wat een troost dat de Heilige Geest voor ons pleit naar de wil van God.

Bidden van de Geest is geen tongentaal

Soms wordt gezegd dat het bidden van de Geest in Romeinen 8:26, bidden in tongen is. Dat is om meerdere redenen geen goede uitleg van deze tekst:

  1. Er staat dat de Geest pleit met onuitsprekelijke (ἀλάλητος = alaletos) verzuchtingen. Het is een bidden zonder woorden, zonder geluid. Bidden in tongen is spreken in andere talen. Misschien dat we die talen niet begrijpen, maar ze worden wel uitgesproken.
  2. In vers 27 staat dat God het hart doorzoekt om te ontdekken wat het denken, de bedoeling, van de Geest is. Dit is niet nodig als er hardop in een hemelse taal gebeden zou worden.
  3. Deze belofte en deze troost is voor iedereen die gelooft. Elke gelovige heeft de Geest ontvangen, maar niet iedere gelovige spreekt in tongen (1 Korinthe 12:30).

Vers 28: Alle dingen werken mee ten goede


28 En wij weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen [namelijk] die overeenkomstig [Zijn] voornemen geroepen zijn.

Nog steeds denkt Paulus aan onze zwakheden en aan het lijden van deze tegenwoordige tijd. Niet alleen hebben wij de Geest als Helper die voor ons pleit. Maar ook mogen we weten dat alles wat ons overkomt meewerkt ten goede. Wat is dit goede? Dan moeten we even terug naar vers 18 waar stond:

18 Want ik ben ervan overtuigd dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden.

Het goede is die heerlijkheid die in de toekomst wordt geopenbaard. En die heerlijkheid heeft te maken met ons zoonschap en onze erfenis (Zie over het zoonschap van de gelovige: Het leven door de Geest (3): Rom.8:12-17).

Dat het gaat over onze aanstelling tot zonen is ook duidelijk als we verder lezen. God heeft ons er namelijk toe bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te worden (vers 29). Zodat Hij de eerste is onder vele broeders (en zusters). Als Hij straks geopenbaard wordt, zullen wij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid (Kolossenzen 3:4)

Het lijden van deze tijd vormt ons en verandert ons naar het beeld van onze Here Jezus Christus. Zo werkt ook het lijden van de gelovige mee aan het goede.

Voorzichtig zijn met deze tekst

Het is belangrijk om deze tekst zorgvuldig te gebruiken. In de context bedoelt Paulus het lijden voor en met Christus. Met als doel meer op Hem te gaan lijken. Daarom kunnen we de tekst niet toepassen op al het lijden in de wereld. Deze tekst troost alleen als je beseft dat dit lijden je vormt naar het beeld van Gods Zoon. De troost is er voor degenen die God liefhebben!

Verzen 29 en 30: De zekerheid van onze verheerlijking


29 Want hen die Hij van tevoren gekend heeft, heeft Hij er ook van tevoren toe bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders.
30 En hen die Hij [er] van tevoren [toe] bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen, en hen die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd, en hen die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt.

In het vorige vers zagen we dat God alle dingen laat meewerken ten goede, voor hen die God liefhebben. Zij zijn het die overeenkomstig Zijn voornemen geroepen zijn. God heeft het initiatief genomen, het was Zijn voornemen, om gelovigen in Jezus Christus te roepen. Paulus noemt vervolgens in de verzen 29 en 30 een aantal punten die automatisch volgen op het voornemen dat God tevoren had. Alles wat volgt op het voornemen van God, is verzekerd voor de gelovigen:

  • ze zijn van tevoren gekend
  • ze zijn van tevoren bestemd om op Zijn Zoon te gaan lijken
  • hen die Hij bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen
  • hen die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd
  • hen die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt

Paulus gebruikt in deze verzen de Griekse aoristus vorm voor alle werkwoorden. Deze vorm betekent dat iets in het verleden eenmalig is gebeurd. Hoewel onze verheerlijking nog in de toekomst ligt, gebruikt hij toch die speciale verleden tijd. Dit doet hij om te laten zien dat de verheerlijking zeker is. Net zo zeker als onze roeping en onze rechtvaardiging. Het initiatief ligt bij God Zelf. Hij heeft al deze dingen gedaan en omdat Hij het doet, weten we zeker dat Hij het ook zal afmaken.

In de hoofdstukken 5 tot en met 8 heeft Paulus uitgebreid stilgestaan bij de rechtvaardiging. Hij begon in 5:1 met “Wij dan, gerechtvaardigd uit [het] geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus”. Hier in hoofdstuk 8 eindigt hij met de verheerlijking. Daarom kan hij uitroepen in vers 31:

Romeinen 8:31
Wat zullen wij dan over deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?

Laten we nog even naar de details van deze verzen kijken.

Vers 29: tevoren gekend en tevoren bestemd

In vers 29 noemt Paulus twee dingen die in het verleden zijn gebeurd. Degenen die Hij van te voren gekend heeft, die heeft Hij ook van tevoren ertoe bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te worden. Wist God al in een ver verleden wie er tot geloof zouden komen en kende Hij hen daarom? Dit zou kunnen omdat God niet onderworpen is aan de tijd. Hij overziet alles en kan daarom van tevoren weten wie er voor Hem zouden kiezen. Maar ik denk dat Paulus vooral dit wil zeggen: Voordat jullie God leerden kennen, kende Hij jullie.

Vers 30: geroepen, gerechtvaardigd en verheerlijkt

Het roepen, rechtvaardigen en het verheerlijken, wordt werkelijkheid in het heden en in de toekomst. God is Degene die dit doet. Paulus noemt hier niet de verantwoordelijkheid van de mens om op het evangelie te reageren met geloof. Dat heeft hij wel genoemd in Romeinen 1:16 en 17 waar hij zijn brief mee begon. Hier in vers 30 ligt het geloof opgesloten in de roeping. Paulus gaat er vanuit dat de lezer aan de roep gehoor gegeven heeft. Hij schrijft immers aan geroepenen, die gerechtvaardigd zijn uit geloof. Zo spreekt hij de lezer van de Romeinenbrief aan:

Romeinen 1:5-7
5 Door Hem hebben wij genade en het apostelschap ontvangen tot geloofsgehoorzaamheid onder alle heidenen, ter wille van Zijn Naam,
6 waartoe ook u behoort, geroepenen van Jezus Christus.
7 Aan allen die in Rome zijn, geliefden van God [en]geroepen heiligen: genade [zij] u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus.

En de gelovige lezer van de Romeinenbrief wordt ook gerechtvaardigd genoemd:

Romeinen 5:1
Wij dan, gerechtvaardigd uit [het] geloof, hebben vrede bij God door onze Heere Jezus Christus.

Niet gebruiken voor uitverkiezing

De verzen 29 en 30 zijn door Paulus niet bedoeld om een leer van uitverkiezing op te baseren. De gelovige lezer hoeft zich niet af te vragen of hij wel geroepen is, en of hij wel gerechtvaardigd is. Paulus benadrukt juist de zekerheid van dit alles. Als het waar is dat God ons bestemd heeft om op Zijn Zoon te gaan lijken en met Hem te erven, dan zal Hij ons daartoe ook rechtvaardigen en verheerlijken. Zo werpt Paulus hier geen vraag of belemmering op maar juist een bevestiging van Gods werk in ons.

Tot slot

Paulus heeft ons bemoedigd en getroost door te laten zien dat het Gods voornemen is om ons niet alleen te roepen, maar ook te rechtvaardigen en te verheerlijken. De volgende perikoop begint dan ook met de woorden: “Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?” In de volgende studie kijken we naar de indrukwekkende woorden waarmee Paulus hoofdstuk 8 afrondt.

Als je de vorige studie gemist hebt, kun je er via deze link naar toe: De eerstelingen van de Geest (1): Rom.8:18-25
Alle studies van Romeinen die online staan: Blog Romeinenbrief
Wil je een mail krijgen als er een nieuwe blog online komt, zoek dan de knop “volgen” en vul je e-mail adres in. Lees je dit op een computer, dan staat de knop bovenaan. Lees je op een tablet of telefoon dan staat de knop onderaan.

Subscribe
Abonneren op
guest

0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments
0
Ben benieuwd naar jouw mening, reageer gerust!x